VERHANDELING 65. HET OPPERBESTIER OVER DE EVOLUTIE
65:0.1FUNDAMENTEEL evolutionair materieel leven – leven vóór het bestaan van bewustzijn – is het ontwerp van de Meester-Fysische Controleurs en het leven schenkend dienstbetoon van de Zeven Meester-Geesten, in verbinding met het actieve dienstbetoon van de daartoe aangestelde Levendragers. Als gevolg van het gecoördineerd functioneren van deze drievoudige creativiteit ontwikkelt zich organische fysische capaciteit tot bewustzijn – materiële mechanismen die intelligent reageren op externe prikkels uit de omgeving, en later op inwendige prikkels, invloeden die in het bewustzijn van het organisme zelf ontstaan.
65:0.2Zo zijn er dus drie onderscheiden niveaus waarop het leven wordt voortgebracht en waarop het evolueert:
1. het domein van de fysische energie – de productie van de capaciteit tot bewustzijn;
2. het dienstbetoon aan het bewustzijn van de assistent-geesten – rakend aan het vermogen tot geest;
3. de begiftiging van het sterfelijk bewustzijn met geest – culminerend in de schenking van Gedachtenrichters.
65:0.3De mechanische niveaus die organisch op de omgeving reageren doch niet iets kunnen aanleren, zijn de domeinen van de fysische controleurs. De assistent-bewustzijnsgeesten activeren en reguleren de adaptieve of niet-mechanische soorten bewustzijn die kunnen leren – de reactieve mechanismen van organismen die in staat zijn door ervaring te leren. En zoals de assistent-geesten aldus de vermogens van het bewustzijn beïnvloeden, zo oefenen de Levendragers aldoor een belangrijk, aan hun eigen inzicht overgelaten toezicht uit op de omgevingsaspecten van de evolutionaire processen, tot het tijdstip dat de menselijke wil verschijnt – het vermogen om God te kennen en de kracht om te verkiezen hem te vereren.
65:0.4Het geïntegreerd functioneren van de Levendragers, de fysische controleurs en de assistent-geesten, bepaalt de loop der organische evolutie op de bewoonde werelden. En daarom is evolutie – op Urantia of waar dan ook – altijd doelbewust en nooit toevallig.
1. FUNCTIES VAN DE LEVENDRAGERS
65:1.1Levendragers zijn begiftigd met mogelijkheden tot persoonlijkheidsmetamorfosen die slechts weinig orden van schepselen bezitten. Deze Zonen van het plaatselijk universum kunnen in drie verschillende bestaansfasen functioneren. Gewoonlijk vervullen zij hun taak als Zonen van de midden-fase, hetgeen hun oorspronkelijke status is. Het is een Levendrager in die fase van zijn bestaan echter niet mogelijk om in de elektro-chemische domeinen te functioneren als vervaardiger van eenheden van levend bestaan uit fysische energie en materiële deeltjes.
65:1.2De Levendragers zijn in staat op de drie volgende niveaus te functioneren, en doen dit ook metterdaad:
1. het elektro-chemische, fysische niveau;
2. de gebruikelijke midden-fase van schijnbaar morontiaal bestaan;
3. het gevorderde, halfgeestelijke niveau.
65:1.3Wanneer de Levendragers zich voorbereiden om de implantatie van leven te ondernemen, en wanneer zij de plaatsen hiervoor hebben uitgezocht, roepen ze de commissie der aartsengelen voor de transmutatie van Levendragers bijeen. Deze commissie bestaat uit tien orden van uiteenlopende persoonlijkheden, waaronder de fysische controleurs en hun medewerkers, en wordt voorgezeten door het hoofd der aartsengelen die in deze hoedanigheid optreedt als gevolmachtigde van Gabriël, met toestemming van de Ouden der Dagen. Als deze wezens op de juiste wijze met elkaar in circuit worden gebracht, kunnen zij zulke modificaties in de Levendragers tot stand brengen, dat zij in staat zijn rechtstreeks op de fysische niveaus van de elektro-chemie te functioneren.
65:1.4Nadat de levenspatronen zijn geformuleerd en de materiële organisaties naar behoren zijn voltooid, worden direct de bovenmateriële krachten werkzaam die betrokken zijn bij de propagatie van leven, en is er leven tot stand gebracht. Hierop worden de Levendragers onmiddellijk teruggebracht tot hun normale midden-fase van persoonlijkheidsbestaan, en in deze staat kunnen zij de levende eenheden manipuleren en de evoluerende organismen bewerken, zelfs nu ze in het geheel niet meer beschikken over de mogelijkheid om nieuwe patronen van levende materie te organiseren – te scheppen.
65:1.5Wanneer de biologische evolutie een bepaalde loop heeft volbracht en er in de hoogste tot ontwikkeling komende organismen vrije wil van het menselijke type is verschenen, moeten de Levendragers de planeet verlaten of anders een gelofte van onthouding afleggen; dat wil zeggen, zij moeten zich verbinden af te zien van alle pogingen om de loop der organische evolutie verder te beïnvloeden. En wanneer dergelijke geloften vrijwillig worden afgelegd door die Levendragers die verkiezen op de planeet te blijven als toekomstige adviseurs van degenen aan wie de verzorging van de pas ontwikkelde wilsschepselen zal worden toevertrouwd, wordt een commissie van twaalf bijeengeroepen welke wordt voorgezeten door het hoofd van de Avondsterren, handelend op gezag van de Soeverein van het Stelsel en met toestemming van Gabriël; direct worden deze Levendragers dan overgebracht naar de derde fase van hun persoonlijkheidsbestaan – het niveau van halfgeestelijk bestaan. En sinds de tijd van Andon en Fonta heb ik steeds in deze derde fase van bestaan op Urantia gefunctioneerd.
65:1.6Wij zien uit naar de tijd dat het universum in licht en leven bestendigd zal zijn, naar een mogelijke vierde stadium van bestaan waarin wij geheel geestelijk zullen zijn, maar de techniek waardoor wij deze begerenswaardige, gevorderde staat zullen bereiken is ons nooit geopenbaard.
2. HET PANORAMA DER EVOLUTIE
65:2.1Het verhaal van de opklimming van de mens, van zeewier tot heerschappij over de aardse schepping, is inderdaad een romantische geschiedenis van biologische worstelingen en de overleving van bewustzijn. De allereerste voorzaten van de mens waren letterlijk het slijk en slib van de oceaanbodem in de inerte warmwaterbaaien en -lagunen langs de uitgestrekte kustlijnen van de binnenzeeën in de oudheid, dezelfde wateren waarin de Levendragers de drie zelfstandige levenimplantaties op Urantia hadden bewerkstelligd.
65:2.2Er bestaan nu nog maar zeer weinig soorten van de vroegste typen plantaardig zeeleven welke hebben bijgedragen tot de baanbrekende veranderingen waaruit de dierachtige overgangsorganismen ontstonden. De sponsen zijn de overlevenden van een van deze vroegste tussensoorten, organismen waarin de geleidelijke overgang van het plantaardige naar het dierlijke leven plaatsvond. Hoewel deze vroege overgangsvormen niet geheel identiek waren aan de huidige sponsen, leken ze er veel op: als organismen waren het echt grensgevallen – noch plantaardig, noch dierlijk – maar zij hebben uiteindelijk geleid tot de ontwikkeling van de echt dierlijke levensvormen.
65:2.3De bacteriën, eenvoudige plantaardige organismen van zeer primitieve aard, zijn sinds de vroege dageraad van het leven heel weinig veranderd; in hun parasitair gedrag vertonen ze zelfs een zekere mate van teruggang. Ook veel schimmels vertonen een teruggang in evolutie, want het zijn planten die hun vermogen om chlorophyl te maken hebben verloren en min of meer parasitisch zijn geworden. De meeste bacteriën die ziekten veroorzaken, en de virus-lichaampjes die hen behulpzaam zijn, behoren in werkelijkheid tot deze groep van afvallige parasitaire schimmels. In de tussenliggende tijdperken heeft alles in het enorme plantenrijk zich uit dezelfde voorouders ontwikkeld waarvan ook de bacteriën afstammen.
65:2.4Weldra verscheen het hogere, eencellige type dierlijk leven, en wel plotseling. En vanuit die lang vervlogen tijden is ook de amoebe, het karakteristieke eencellige dierlijke organisme, bijna onveranderd tot nu toe blijven bestaan. Tegenwoordig vermaakt hij zich nog net zoals toen hij de laatste en grootste prestatie in de evolutie van het leven was. Dit zeer kleine schepseltje en zijn eencellige verwanten betekenen voor de dierenwereld wat de bacteriën voor het plantenrijk zijn; zij vertegenwoordigen het voortbestaan van de eerste vroeg-evolutionaire fasen van levensdifferentiatie en tevens het ontbreken van verdere ontwikkeling.
65:2.5Al spoedig verenigden de vroege eencellige diersoorten zich tot kolonies, aanvankelijk als zweepdiertjes en later volgens het stramien der zoetwaterpoliepen en kwallen. Nog later ontwikkelden zich de zeester, zeelelies, zeeëgels, zeekomkommers, duizendpoten, insecten, spinnen, kreeftachtigen en de nauw verwante groep der aardwormen en bloedzuigers, spoedig gevolgd door de weekdieren – de oester, de inktvis en de slak. In de tussentijd zijn er vele honderden soorten verschenen en verdwenen; alleen degene die de lange, lange strijd hebben overleefd worden hier vermeld. Zulke zich niet verder ontwikkelende soorten vertegenwoordigen, samen met de familie der vissen die later verscheen, thans de vroege, lagere stationaire diersoorten: het zijn de takken aan de boom des levens die zich niet verder hebben ontwikkeld.
65:2.6Zo werd de weg bereid voor de komst van de eerste gewervelde dieren, de vissen. Uit deze familie der vissen ontsprongen twee unieke modificaties, de kikvors en de salamander. En bij de kikvors begon de reeks van progressieve differentiaties in het dierenleven welke uiteindelijk zijn geculmineerd in de mens zelf.
65:2.7De kikvors is een van de vroegste overlevende voorzaten van het menselijk ras, doch ook hij slaagde er niet in zich verder te ontwikkelen, en bestaat nu nog steeds ongeveer in de vorm die hij in die grijze oudheid had. De kikvors is de enige species-voorouder van de volken van het begintijdperk die nu nog op aarde voorkomt. Van alle voorzaten van het menselijk ras tussen de kikvors en de Eskimo is geen enkele blijven bestaan.
65:2.8Uit de kikvorsen ontsprongen de Reptilia, een grote dierenfamilie welke nagenoeg is uitgestorven, maar waaruit, voordat ze ophield te bestaan, de gehele familie der vogels en de talrijke orden der zoogdieren zijn voortgekomen.
65:2.9Misschien wel de grootste op zichzelf staande sprong in de gehele evolutie vóór de mens werd gemaakt toen uit het reptiel een vogel voortkwam. De huidige vogelsoorten – arenden, eenden, duiven en struisvogels – stammen alle af van de enorme reptielen van zeer lang geleden.
65:2.10Het van de familie der kikvorsen afstammende rijk der reptielen wordt thans vertegenwoordigd door vier overlevende afdelingen: twee die zich niet verder ontwikkelen, de slangen en hagedissen, en de aan hen verwante krokodillen en schildpadden; één die zich gedeeltelijk ontwikkelt, de familie der vogels, en de vierde, de voorzaten van de zoogdieren, waarvan ook het menselijke ras rechtstreeks afstamt. Hoewel ze reeds lang zijn verdwenen, vond de massale omvang van de tussentijdse Reptilia weerklank in de olifant en de mastodont, terwijl hun eigenaardige vorm voortleeft in de springende kangoeroes.
65:2.11Op Urantia zijn slechts veertien stammen van het dierenrijk verschenen, de vissen als laatste, en na de vogels en de zoogdieren hebben hier zich geen nieuwe klassen ontwikkeld.
65:2.12Uit een behendige, kleine, reptielachtige, vleesetende dinosaurus welke evenwel betrekkelijk grote hersenen bezat, kwamen plotseling de placentale zoogdieren voort. Deze zoogdieren ontwikkelden zich snel en op vele verschillende wijzen, waarbij zij niet alleen de nu nog voorkomende variëteiten voortbrachten, doch ook evolueerden tot de in zee levende soorten zoals walvissen en zeehonden, evenals tot soorten die zich in de lucht voortbewegen, zoals de familie der vleermuizen.
65:2.13De mens is aldus geëvolueerd uit de hogere zoogdieren, voornamelijk uit die der westelijke implantatie van leven die in de oude, zich van het oosten naar het westen uitstrekkende, beschutte zeeën had plaatsgevonden. De oostelijke en centrale groepen levende organismen ontwikkelden zich reeds vroeg op gunstige wijze tot de hoogte die het dierlijk bestaan vóór het ontstaan van de mens kan bereiken. Maar met het verstrijken der tijden slaagde de oostelijke haard van geïmplanteerd leven er niet in een bevredigend niveau van intelligente voormenselijke status te bereiken, aangezien het telkens weer zulke onherstelbare verliezen van zijn verst ontwikkelde soorten kiemplasma had geleden, dat het voorgoed de kracht had verloren om zijn potentieel tot menselijk leven te herstellen.
65:2.14Aangezien de kwaliteit van de bewustzijnscapaciteit voor ontwikkeling in deze oostelijke groep zo duidelijk inferieur was vergeleken met die van de twee andere groepen, bewerkten de Levendragers, met toestemming van hun superieuren, de omgeving op zodanige wijze, dat deze inferieure, voormenselijke elementen van het evoluerende leven verder werden ingeperkt. Van buiten af gezien leek het of de eliminatie van deze inferieure groepen schepselen geheel toevallig was, maar in werkelijkheid werd het heel doelbewust gedaan.
65:2.15In de verdere evolutionaire ontplooiing van de intelligentie, bleken de lemuren-voorouders van het menselijke ras in Noord-Amerika veel verder ontwikkeld dan in andere streken; daarom werden zij ertoe gebracht om vanuit de arena van de westelijke implantatie van leven, via de landbrug in de Beringzee en de kust, naar het zuidwesten van Azië te trekken, waar zij zich verder ontwikkelden en waar de toevoeging van bepaalde elementen van de centrale levensgroep hun ten goede is gekomen. Zo is de mens geëvolueerd uit bepaalde westelijke en centrale levenselementen, doch wel in de centrale en Midden-oosterse streken.
65:2.16Op deze wijze evolueerde het op Urantia geïmplanteerde leven tot aan de ijstijd, toen de mens zelf voor het eerst is verschenen en zijn veelbewogen levensloop op de planeet een aanvang nam. Dat de primitieve mens tijdens de ijstijd op aarde verscheen, was niet maar toevallig, maar gebeurde met opzet. Er werd op alle manieren gebruik gemaakt van het barre en strenge klimaat van de ijstijd, teneinde een gehard type mens voor te brengen dat geweldige overlevingskwaliteiten had.
3. DE BEVORDERING DER EVOLUTIE
65:3.1Het is bijna onmogelijk de vele grillige en schijnbaar groteske gebeurtenissen uit de vroegste evolutionaire ontwikkeling aan het hedendaagse menselijk verstand uit te leggen. In al deze ogenschijnlijk vreemde ontwikkelingen van levende wezens werd een doelbewust plan uitgewerkt, maar het is ons niet toegestaan willekeurig tussenbeide te komen in de ontwikkeling van de levenspatronen nadat zij eenmaal in werking zijn gebracht.
65:3.2Levendragers kunnen alle mogelijke natuurlijke hulpmiddelen aanwenden en gebruik maken van alle toevallige omstandigheden welke de voortgang van de ontwikkeling van het levensexperiment bevorderen, maar wij mogen niet mechanisch ingrijpen in, of willekeurig invloed uitoefenen op, de opzet en het verloop der evolutie, noch bij planten noch bij dieren.
65:3.3U is medegedeeld dat de stervelingen op Urantia zijn geëvolueerd via de ontwikkeling van d e primitieve kikvors, en dat dit opklimmende element, in potentie in één enkele kikvors aanwezig, bij een bepaalde gelegenheid ternauwernood aan de ondergang is ontsnapt. Dit houdt echter niet in dat de evolutie der mensheid op dit kritieke ogenblik door een ongeluk tot een einde zou zijn gekomen. Op datzelfde ogenblik observeerden en verzorgden wij niet minder dan duizend verschillende, ver van elkaar verwijderde, muterende levenselementen die voor meerdere verschillende patronen van voormenselijke ontwikkeling gebruikt hadden kunnen worden. Deze specifieke voorvaderlijke kikvors was onze derde keus, toen de twee eerdere levenselementen verloren waren gegaan ondanks al onze pogingen hen in stand te houden.
65:3.4Zelfs indien Andon en Fonta verloren zouden zijn gegaan voordat ze nakomelingen hadden gekregen, zou dit de menselijke evolutie wel hebben vertraagd, doch niet verijdeld. Na de verschijning van Andon en Fonta en nog voordat de mogelijkheden tot mutatie van dierlijk tot menselijk leven waren uitgeput, evolueerden er niet minder dan zevenduizend gunstige elementen waarmee de ontwikkeling van een of ander menselijk type bereikt hadden kunnen worden. En vele van deze betere stammen werden later opgenomen in de verschillende takken van de zich uitbreidende menselijke soort.
65:3.5Lang voordat de Materiële Zoon en Dochter, de biologische verheffers, op een planeet aankomen, is het potentieel tot menselijk leven bij de zich ontwikkelende diersoorten uitgeput. Deze biologische toestand van het dierlijke leven wordt de Levendragers onthuld door het verschijnsel van de derde fase van de mobilisatie der assistent-geesten, welke automatisch tegelijkertijd optreedt met het uitgeput geraken van de capaciteit van de gehele fauna om het mutante potentieel van voormenselijke individuen voort te brengen.
65:3.6De mensheid op Urantia moet haar problemen met de ontwikkeling der stervelingen oplossen met de rassen die er nu zijn – in de gehele verdere toekomst zullen er geen nieuwe rassen meer evolueren uit voormenselijke bronnen. Maar dit feit sluit de mogelijkheid niet uit om enorm hogere niveaus van menselijke ontwikkeling te bereiken door op intelligente wijze het evolutionaire potentieel dat nog in de rassen der stervelingen aanwezig zijn, te cultiveren. Wat wij, de Levendragers, doen om de levenselementen te stimuleren en in stand te houden voordat de menselijke wil aan de dag treedt, moet de mens hierna, en nadat wij ons hebben teruggetrokken uit de actieve deelname aan de evolutie, verder voor zichzelf doen. In algemene zin ligt het evolutionaire lot van de mens in zijn eigen handen, en vroeg of laat moet het willekeurige functioneren van de onbeheerste, natuurlijke selectie en toevallige overleving worden vervangen door natuurwetenschappelijke intelligentie.
65:3.7En nu wij spreken over het zorgen voor de evolutie, is het niet misplaatst u erop te wijzen dat ge in de verre toekomst, als ge ooit mocht worden verbonden aan een korps Levendragers, overvloedig en ruimschoots gelegenheid zult krijgen suggesties te doen en alle mogelijke verbeteringen voor te stellen ten aanzien van de plannen en technieken om het leven te sturen en te transplanteren. Weest geduldig! Als ge goede ideeën hebt, als ge vruchtbare gedachten hebt inzake betere bestuursmethoden voor welk domein van het universum dan ook, zult ge zeker de gelegenheid krijgen deze in de nog komende tijdperken aan uw metgezellen en medebestuurders voor te leggen.
65:4.1Ge moet niet vergeten dat Urantia ons werd toegewezen als een wereld waar experimenten met het leven moesten worden uitgevoerd. Op deze planeet ondernamen wij onze zestigste poging om de levensontwerpen van Nebadon, zoals deze waren aangepast voor Satania, te modificeren en indien mogelijk te verbeteren, en het is bekend dat wij talrijke nuttige modificaties in de standaard-levenspatronen tot stand hebben gebracht. Om precies te zijn, hebben wij op Urantia niet minder dan achtentwintig kenmerkende levensmodificaties uitgewerkt en tot aller tevredenheid gedemonstreerd, zodat deze in alle toekomstige tijden in geheel Nebadon gebruikt zullen kunnen worden.
65:4.2Maar de vestiging van leven is op geen enkele wereld ooit experimenteel in de zin dat er iets zou worden geprobeerd dat nog niet beproefd en onbekend is. De evolutie van het leven is een gestaag vorderende techniek, differentieel en variabel, doch nooit lukraak of onbeheerst, en ook niet geheel experimenteel in de zin van toevallig.
65:4.3Vele kenmerken van het menselijk leven tonen overduidelijk aan dat het verschijnsel van het sterfelijke bestaan op intelligente wijze is ontworpen, dat de organische evolutie niet zo maar een kosmisch toeval is. Wanneer een levende cel wordt beschadigd, bezit deze de mogelijkheid om bepaalde chemische substanties te ontwikkelen die het vermogen hebben de naburige, normale cellen dusdanig te stimuleren en te activeren, dat deze onmiddellijk bepaalde substanties beginnen af te scheiden die het genezingsproces in de wond bevorderen; en terzelfdertijd beginnen deze normale, onbeschadigde cellen zich te vermenigvuldigen – zij gaan daadwerkelijk aan het werk om nieuwe cellen te scheppen, die alle cellen kunnen vervangen die door het ongeval wellicht zijn vernield.
65:4.4Deze chemische actie en reactie die een rol spelen in de wondheling en celreproductie, vertegenwoordigen de keuze van de Levendragers, die een formule hebben gekozen welke meer dan honderdduizend fasen en kenmerken van mogelijke chemische reacties en biologische repercussies omvat. Voordat deze formule uiteindelijk werd gekozen voor het levensexperiment op Urantia, hadden de Levendragers in hun laboratoria meer dan een half miljoen specifieke proefnemingen uitgevoerd.
65:4.5Wanneer de wetenschapsmensen op Urantia meer van deze geneeskrachtige chemische stoffen zullen weten, zullen zij verwondingen efficiënter kunnen behandelen, en zullen zij indirect meer te weten komen over de beheersing van bepaalde ernstige ziekten.
65:4.6Sinds het leven op Urantia werd gevestigd, hebben de Levendragers bij de invoering ervan op een andere wereld in Satania deze geneestechniek nog verbeterd, in de zin dat zij meer verlichting van pijn geeft en een betere controle uitoefent op het vermogen tot vermenigvulding van de normale cellen die bij de genezing betrokken zijn.
65:4.7Het levensexperiment op Urantia heeft vele unieke hoogtepunten gekend, maar de twee meest opmerkelijke gebeurtenissen waren dat het geslacht der Andonieten vóór de evolutie der zes gekleurde rassen verscheen, en dat later gelijktijdig in één gezin de Sangik-mutanten verschenen. Urantia is de eerste wereld in Satania waar de zes gekleurde rassen uit dezelfde menselijke familie zijn voortgekomen. Gewoonlijk ontstaan deze in gedifferentieerde stammen uit onafhankelijke mutaties in de voormenselijke dierlijke rassen, en in de regel verschijnen ze over een lange tijd verspreid één voor één op aarde, te beginnen met de rode mens, en vervolgens via het kleurengamma tot de indigo mens.
65:4.8Een andere opmerkelijke afwijking in de procedure was de late komst van de Planetaire Vorst. In de regel verschijnt de vorst op een planeet ongeveer in de tijd dat de wil zich ontwikkelt; indien deze opzet was gevolgd zou Caligastia reeds in de tijd van Andon en Fonta op Urantia zijn gearriveerd, in plaats van bijna vijhonderdduizend jaar later, gelijktijdig met de verschijning van de zes Sangik-rassen.
65:4.9Aan een normale bewoonde wereld zou een Planetaire Vorst zijn toegekend op verzoek van de Levendragers ten tijde van, of iets na de verschijning van Andon en Fonta. Maar aangezien Urantia was aangewezen als een planeet voor levensmodificatie, was reeds tevoren overeengekomen dat de Melchizedek-waarnemers, twaalf in getal, zouden worden uitgezonden om de Levendragers te adviseren en toezicht op de planeet uit te oefenen tot de Planetaire Vorst zou komen. Deze Melchizedeks kwamen op het tijdstip dat Andon en Fonta de besluiten namen die de Gedachtenrichters in staat stelden in hun sterfelijk bewustzijn te gaan wonen.
65:4.10Op Urantia hebben de pogingen van de Levendragers om de levenspatronen van Satania te verbeteren, noodzakelijkerwijs geleid tot vele schijnbaar nutteloze overgangsvormen van het leven. De voordelen die daaruit reeds zijn voortgekomen, zijn evenwel voldoende om de op Urantia aangebrachte modificaties in de standaardontwerpen van het leven te rechtvaardigen.
65:4.11Het was onze bedoeling om in het evolutionaire leven op Urantia een vroege manifestatie van wil voort te brengen, en hierin zijn wij geslaagd. Gewoonlijk treedt de uiting van de wil pas op wanneer de gekleurde rassen reeds lang bestaan, en doorgaans verschijnt deze dan het eerst onder de hogere typen van het rode ras. Uw wereld is de enige planeet in Satania waar wilsvermogen van het menselijke type is verschenen in een volk dat aan de gekleurde volken is voorafgegaan.
65:4.12Maar bij onze pogingen om die combinatie en associatie van erfelijkheidsfactoren tot stand te brengen die uiteindelijk de zoogdier-voorouders van het menselijk geslacht voort zouden brengen, werden wij voor de noodzakelijkheid gesteld toe te laten dat honderden en duizenden andere, betrekkelijk nutteloze combinaties en associaties van erfelijkheidsfactoren plaatsvonden. Als ge teruggraaft in het verleden van de planeet, zult ge zeker veel van deze vreemdlijkende bijproducten van onze pogingen tegenkomen, en ik kan zeer goed begrijpen hoe raadselachtig sommige van deze zaken moeten zijn vanuit het beperkte gezichtspunt van de mens.
5. WISSELVALLIGHEDEN IN DE EVOLUTIE VAN HET LEVEN
65:5.1Voor ons Levendragers was het verdrietig dat onze speciale inspanningen om het intelligente leven op Urantia te modificeren zo werden belemmerd door de tragische perverteringen die wij niet konden verhelpen: het verraad van Caligastia en de nalatigheid van Adam.
65:5.2Doch onze grootste teleurstelling gedurende al deze biologische belevenissen kregen wij toen bepaalde primitieve planten terugvielen tot niveaus van vóór het bladgroen, en parasitaire bacteriën werden, en nog wel op zo’n uitgebreide, onverwachte schaal. Deze onvoorziene gebeurtenis in de evolutie van het plantenleven veroorzaakte vele verontrustende ziekten onder de hogere zoogdieren, vooral bij de meer kwetsbare menselijke soort. Toen we met deze verbijsterende situatie geconfronteerd werden, hebben we de moeilijkheden die deze met zich meebracht niet al te serieus genomen, omdat we wisten dat de latere vermenging met het Adamische levensplasma de weerstand van het gemengde ras dat hieruit zou voortkomen dermate zou versterken, dat het nagenoeg immuun zou worden voor alle ziekten die door plantaardige organismen worden verwekt. Maar wij zouden in onze verwachtingen teleurgesteld worden door de tegenslag van de nalatigheid van Adam.
65:5.3Het universum van universa, ook deze kleine wereld Urantia, wordt niet louter bestuurd met het oogmerk om onze goedkeuring te kunnen wegdragen of het ons naar de zin te maken, en nog veel minder om tegemoet te komen aan onze grillen of onze nieuwsgierigheid te bevredigen. De wijze, almachtige wezens die de veranwoordelijkheid dragen voor de leiding van het universum, weten ongetwijfeld precies wat zij doen en dus past het Levendragers en betaamt het stervelingen zich in te zetten om af te wachten en oprecht mee te werken met het bewind der wijsheid, de heerschappij van macht en de opmars der vooruitgang.
65:5.4Er zijn natuurlijk bepaalde compensaties voor beproevingen, zoals de zelfschenking van Michael op Urantia. Maar ook ongeacht al dergelijke vergoedingen, spreken de latere hemelse toezichthouders op deze planeet hun volle vertrouwen uit in de uiteindelijke evolutionaire triomf van het menselijk geslacht, en in de uiteindelijke rechtvaardiging van onze oorspronkelijke plannen en levenspatronen.
6. EVOLUTIONAIRE LEVENSTECHNIEKEN
65:6.1Het is onmogelijk om van een bewegend voorwerp gelijktijdig de juiste positie en de snelheid nauwkeurig vast te stellen: iedere poging om de ene te meten houdt onvermijdelijk de wijziging van de andere in. De mens ziet zich voor dezelfde soort paradox geplaatst wanneer hij de chemische analyse van het protoplasma ter hand neemt. De scheikundige kan licht werpen op de chemische eigenschappen van dood protoplasma, maar hij kan noch de fysische organisatie, noch de dynamische werking van levend protoplasma onderscheiden. De wetenschapsmens zal de geheimen van het leven steeds dichter benaderen, maar hij zal deze nooit ontdekken, en wel om geen andere reden dan dat hij het protoplasma moet doden om het te kunnen analyseren. Dood protoplasma heeft hetzelfde gewicht als levend protoplasma, maar het is niet hetzelfde.
65:6.2Er schuilt een oorspronkelijke gave van adaptatie in levende dingen en wezens. In iedere levende plant of dierlijke cel, in ieder levend organisme – hetzij materieel hetzij geestelijk – bestaat een onstilbare hunkering naar het bereiken van een steeds grotere volmaaktheid van aanpassing aan de omgeving, adaptatie van het organisme, en bredere levensverwezenlijking. Deze nimmer eindigende inspanningen van alle levende dingen geven blijk van het bestaan binnen hen van een aangeboren streven naar volmaaktheid.
65:6.3De belangrijkste stap in de evolutie der planten was de ontwikkeling van het vermogen tot het aanmaken van bladgroen, en de op één na grootste vooruitgang was dat de spore evolueerde tot het complexe zaad. Als middel tot voortplanting is de spore uiterst efficiënt, doch ze heeft niet de mogelijkheden tot verscheidenheid en veelzijdigheid die inherent zijn aan zaad.
65:6.4Een van de nuttigste en meest gecompliceerde gebeurtenissen in de evolutie van de hogere diersoorten was de ontwikkeling van de mogelijkheid van het ijzer om in de circulerende bloedcellen de dubbele functie uit te oefenen van het aanvoeren van zuurstof en het afvoeren van koolzuur. Dit opmerkelijke gedrag van de rode bloedcellen nu, illustreert hoe evoluerende organismen hun functies kunnen adapteren aan variërende of veranderende milieus. De hogere dieren, ook de mens, voorzien hun weefsels van zuurstof door de werking van het ijzer in de rode bloedcellen, dat zuurstof aanvoert voor de levende cellen en even efficiënt het koolzuur afvoert. Maar ook andere metalen kunnen worden aangewend voor hetzelfde doel. Bij de inktvis oefent koper deze functie uit en de zeeschede maakt gebruikt van vanadium.
65:6.5Dat zulke biologische aanpassingen nog steeds voortgaan, wordt geïllustreerd door de evolutie van tanden en kiezen bij de hogere diersoorten op Urantia: in de grijze oudheid hadden de voorzaten van de mens zesendertig tanden en kiezen, en vervolgens begon er een adaptieve herschikking tot tweeëndertig bij de eerste mensen en hun verwanten. Nu beweegt zich dit aantal bij de mens langzaam in de richting van achtentwintig. Het proces van de evolutie op deze planeet is nog steeds actief en adaptief aan de gang.
65:6.6Veel schijnbaar mysterieuze aanpassingen van levende organismen zijn echter zuiver chemisch van aard, geheel fysisch. Op ieder ogenblik bestaat er in de bloedstroom van ieder menselijk wezen de mogelijkheid tot meer dan 15.000.000 chemische reacties tussen de hormonen die door een dozijn endocrine klieren worden voortgebracht.
65:6.7De lagere vormen van het plantenleven reageren uitsluitend op de fysische, chemische of elektrische omgeving. Naarmate echter het leven hogere niveaus bereikt, treedt het bewustzijnsdienstbetoon van elk der zeven assistent-geesten één voor één in werking, en wordt het bewustzijn steeds beter in staat zich aan te passen, en creatief, coördinatief en dominerend te functioneren. Het vermogen van dieren om zich aan de lucht, het water en het land aan te passen, is geen bovennatuurlijke gave, doch het is wel een boven het fysische uitgaande aanpassing.
65:6.8De fysica en de scheikunde alleen kunnen niet verklaren hoe een menselijk wezen is geëvolueerd uit het oorspronkelijke protoplasma in de vroege zeeën. Het vermogen om te leren, het geheugen en het onderscheidend reageren op de omgeving, is de gave van het bewustzijn. De wetten der fysica reageren niet op training: ze zijn constant en onveranderlijk. Chemische reacties worden niet gemodificeerd door onderwijs: ze zijn uniform en betrouwbaar. Afgezien van de tegenwoordigheid van het Ongekwalificeerd Absolute, zijn elektrische en chemische reacties voorspelbaar. Maar bewustzijn kan voordeel trekken uit ervaring, kan van reactieve gedragsgewoonten leren in antwoord op de herhaling van prikkels.
65:6.9Pre-intelligente organismen reageren op prikkels uit de omgeving, maar de organismen die reageren op bewustzijnsdienstbetoon kunnen zelf de omgeving aanpassen en manipuleren.
65:6.10De fysieke hersenen en het zenuwstelsel dat ermee is verbonden, bezitten het aangeboren vermogen om te reageren op het bewustzijnsdienstbetoon, zoals ook het zich ontwikkelende bewustzijn van een persoonlijkheid een bepaald aangeboren vermogen bezit tot ontvankelijkheid voor geest, en daarom de mogelijkheden tot geestelijke vooruitgang en verworvenheden bevat. De intellectuele, sociale, morele en geestelijke evolutie zijn afhankelijk van het dienstbetoon dat de zeven assistent-geesten en hun boven-fysische medewerkers aan het bewustzijn verlenen.
7. EVOLUTIONAIRE BEWUSTZIJNSNIVEAUS
65:7.1De zeven assistent-bewustzijnsgeesten zijn de veelzijdige verzorgers van het bewustzijn der lagere intelligente wezens in een plaatselijk universum. Deze orde van bewustzijn wordt toegediend vanuit het hoofdkwartier van het plaatselijk universum of vanuit een wereld die hiermee is verbonden, maar vanuit de hoofdwerelden van de stelsels wordt invloedrijke leiding gegeven aan het functioneren van het lagere bewustzijn.
65:7.2Op een evolutionaire wereld hangt veel, zeer veel af van het werk van deze zeven assistent-geesten. Zij verlenen echter hun diensten aan het bewustzijn; ze zijn niet betrokken bij de fysische evolutie, het domein van de Levendragers. Niettemin is de volmaakte integratie van deze geestelijke gaven met de verordineerde, natuurlijke procedure van het zich ontvouwende, inherente regime der Levendragers verantwoordelijk voor het feit dat de sterveling niet in staat is in het verschijnsel van bewustzijn iets anders te zien dan de hand van de natuur en de uitwerking van natuurlijke processen, ook al raakt ge soms enigszins verbijsterd als ge alle details wilt verklaren van alles wat verband houdt met de natuurlijke reacties van bewustzijn zoals het met de materie is geassocieerd. En indien Urantia meer volgens de oorspronkelijke plannen zou functioneren, zoudt ge in het verschijnsel van bewustzijn zelfs nog minder opmerken dat uw aandacht zou trekken.
65:7.3De zeven assistent-geesten hebben meer weg van circuits dan van entiteiten, en op normale werelden zijn ze aangesloten op circuits van andere assistent-werkingen overal in het plaatselijk universum. Op planeten waar experimenten met het leven worden uitgevoerd zijn ze echter betrekkelijk geïsoleerd. En vanwege de unieke aard der levenspatronen op Urantia was het voor de lagere assistenten hier veel moeilijker contact te maken met de evolutionaire organismen dan het geval geweest zou zijn bij een meer gestandaardiseerd type levensbegiftiging.
65:7.4Nogmaals, op een doorsnee evolutionaire wereld zijn de zeven assistent-geesten veel beter gesynchroniseerd met de vorderende stadia van dierlijke ontwikkeling dan op Urantia. Op één enkele uitzondering na, ondervonden de assistent-geesten op Urantia meer moeilijkheden in het maken van contact met de zich ontwikkelende vormen van bewustzijn dan ze ooit bij hun functioneren in het gehele universum Nebadon hadden gehad. Op deze wereld ontwikkelden zich randverschijnselen van velerlei vorm – verwarrende combinaties van het mechanische type organische respons dat niet kan leren, en het niet mechanische type dat wel kan leren.
65:7.5De zeven assistent-geesten maken geen contact met de typen organismen die uitsluitend mechanisch op de omgeving reageren. Dergelijke pre-intelligentie reacties van levende organismen behoren uitsluitend tot de energiedomeinen van de krachtcentra, de fysische controleurs, en hun medewerkers.
65:7.6De verwerving van het vermogen om door ervaring te leren markeert het begin van het functioneren van de assistent-geesten, en zij functioneren vanaf de laagste niveaus van het bewustzijn van primitieve en onzichtbare bestaansvormen, tot en met het hoogst ontwikkelde type in de evolutionaire schaal van menselijke wezens. Zij zijn de bron van, en het patroon voor, het overigens min of meer mysterieuze gedrag en de onvolkomen begrepen, snelle reacties van het bewustzijn op de materiële omgeving. Deze getrouwe en betrouwbare invloeden moeten hun inleidend dienstbetoon langdurig voortzetten voordat het dierlijke bewustzijn de menselijke niveaus van ontvankelijkheid voor geest heeft bereikt.
65:7.7De assistenten functioneren uitsluitend in de evolutie van ervarend bewustzijn tot en met het niveau van de zesde fase, de geest van godsverering. Op dit niveau vindt de onontkoombare overlapping van dienstbetoon plaats – het verschijnsel dat het hogere omlaag reikt om zich met het lagere te coördineren, vooruitlopend op de gevorderde niveaus van ontwikkeling die vervolgens worden bereikt. Het optreden van de zevende en laatste assistent, de geest van wijsheid, gaat met nog meer geestelijk dienstbetoon gepaard. Gedurende het gehele dienstbetoon van de geestelijke wereld ervaart de individuele mens nimmer plotselinge overgangen in geestelijke medewerking: deze veranderingen zijn steeds geleidelijk en wederkerig.
65:7.8Ge dient altijd onderscheid te maken tussen de domeinen van de fysische (electro-chemische) en de mentale respons op prikkels uit de omgeving, en op hun beurt moeten deze alle worden onderkend als fenomenen die los staan van geestelijke activiteiten. De domeinen van de fysische, mentale en geestelijke zwaartekracht zijn duidelijk onderscheiden gebieden van kosmische realiteit, ondanks hun nauwe onderlinge verbanden.
8. EVOLUTIE IN TIJD EN RUIMTE
65:8.1Tijd en ruimte zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden: er bestaat een ingeschapen verband tussen hen. De vertragingen in de tijd zijn onvermijdelijk, gezien bepaalde omstandigheden in de ruimte.
65:8.2Indien het u verbijstert dat wij zoveel tijd besteden aan het bewerkstelligen van de evolutionaire veranderingen in de ontwikkeling van het leven, zou ik willen zeggen dat wij de levensprocessen niet zo kunnen regelen, dat zij zich sneller ontvouwen dan de fysische metamorfosen van een planeet toelaten. Wij moeten de natuurlijke, fysische ontwikkeling van een planeet afwachten: wij hebben absoluut geen controle over de geologische evolutie. Indien de fysische omstandigheden het zouden toelaten, zouden wij de evolutie van leven in aanmerkelijk kortere tijd dan een miljoen jaar kunnen voltooien. Maar wij staan allen onder het gezag van de Allerhoogste Regeerders op het Paradijs, en op het Paradijs bestaat geen tijd.
65:8.3De maatstaf waarnaar de individuele mens de tijd afmeet, is de duur van zijn leven. Alle schepselen zijn alzo bepaald door de tijd, en daarom beschouwen zij de evolutie als een lang uitgesponnen proces. Voor degenen onder ons wier levensduur niet is beperkt is door een bestaan in de tijd, lijkt de evolutie niet zo’n langdurige verrichting. Op het Paradijs, waar geen tijd bestaat, zijn deze zaken in het bewustzijn van de Oneindigheid en de handelingen van de Eeuwigheid allemaal nu.
65:8.4Zoals de evolutie van het bewustzijn afhankelijk is van, en vertraagd wordt door, de langzame ontwikkeling der fysische omstandigheden, zo hangt geestelijke vooruitgang af van de mentale groei en wordt deze altijd vertraagd door verstandelijk achterblijven. Dit betekent echter niet dat geestelijke ontwikkeling afhankelijk is van onderwijs, cultuur of wijsheid. De ziel kan zich ontwikkelen ongeacht mentale beschaving, doch niet bij ontstentenis van de mentale capaciteit en het verlangen om de wil te doen van de hemelse Vader – het kiezen voor overleving en het besluit om tot steeds grotere volmaaktheid te komen. Hoewel de overleving niet afhangt van het bezit van kennis en wijsheid, is dit met vooruitgang wel degelijk het geval.
65:8.5In de kosmische evolutionaire laboratoria overheerst het bewustzijn altijd de materie, en is geest immer gecorreleerd met bewustzijn. Indien deze uiteenlopende gaven niet met elkaar worden gesynchroniseerd en gecoördineerd, kan dit vertragingen in de tijd veroorzaken, doch indien de individuele mens God werkelijk kent en verlangt hem te vinden en te worden zoals hij is, dan is de overleving zeker, ongeacht de belemmeringen van de tijd. De fysieke toestand kan het bewustzijn benadelen, en mentale perversiteit het bereiken van geestelijke niveaus vertragen, maar geen van deze hindernissen kan de keuze van de wil die met inzet van de gehele ziel gemaakt wordt, teniet doen.
65:8.6Wanneer de fysische omstandigheden daar rijp voor zijn, kunnen er plotselinge mentale ontwikkelingen plaatsvinden; als de staat van het bewustzijn zich ertoe leent, kunnen er plotselinge geestelijke transformaties optreden; als geestelijke waarden de juiste erkenning krijgen, dan worden er kosmische betekenissen en bedoelingen zichtbaar, en wordt de persoonlijkheid in toenemende mate bevrijd van de belemmeringen van de tijd en verlost van de beperkingen der ruimte.
65:8.7[Onder verantwoordelijkheid van een Levendrager van Nebadon die op Urantia verblijf houdt.]
Text from HET URANTIA BOEK © 1997 Urantia Foundation used by permission.
The Multilingual Urantia Book © 2007 Urantia Book Fellowship.