VERHANDELING 117. GOD DE ALLERHOOGSTE
117:0.1NAAR de mate waarin wij de wil van God doen op welke post dan ook in het universum waar wij ons bestaan mogen hebben, in die mate wordt het almachtige potentieel van de Allerhoogste met één schrede actueler. De wil van God is het voornemen van de Eerste Bron en Centrum, zoals dit is gepotentialiseerd in de drie Absoluten, personaliseerd in de Eeuwige Zoon, vereend tot universum-actie in de Oneindige Geest, en vereeuwigd in de eeuwige patronen van het Paradijs. En God de Allerhoogste wordt thans de hoogste eindige manifestatie van de totale wil van God.
117:0.2Indien alle bewoners van het groot universum ooit relatief zouden bereiken dat zij volledig naar Gods wil leven, dan zouden de scheppingen in tijd en ruimte bestendigd worden in licht en leven, en zou de Almachtige, het godheidspotentieel van het Allerhoogst bewind, feitelijk worden in de wording van de goddelijke persoonlijkheid van God de Allerhoogste.
117:0.3Wanneer een evoluerend bewustzijn raakt afgestemd op de circuits van het kosmische bewustzijn, wanneer een evoluerend universum gestabiliseerd raakt volgens het patroon van het centrale universum, wanneer een voortschrijdende geest contact maakt met het verenigd dienstbetoon van de Meester-Geesten, of wanneer een opklimmende sterfelijke persoonlijkheid zich definitief afstemt op de goddelijke leiding van de inwonende Richter, dan is de actualiteit van de Allerhoogste één graad werkelijker geworden in de universa: dan is de goddelijkheid van het Allerhoogst bewind één stap dichter bij haar kosmische realisatie gekomen.
117:0.4De delen en individuen van het groot universum evolueren als een reflectie van de totale evolutie van de Allerhoogste, terwijl de Allerhoogste op zijn beurt het synthetisch-cumulatieve totaal is van alle evolutie in het groot universum. Vanuit het gezichtspunt van stervelingen zijn beide evolutionaire, experiëntiële, reciproque processen.
1. DE NATUUR VAN DE ALLERHOOGSTE
117:1.1De Allerhoogste is de schoonheid van fysische harmonie, de waarheid van intellectuele betekenissen en de goedheid van geestelijke waarden. Hij is de zoetheid van waar succes en de vreugde van eeuwige verworvenheden. Hij is de alziel van het groot universum, de bewustheid van de eindige kosmos, de voltooiing der eindige werkelijkheid en de personificatie van Schepper-schepsel-ervaring. In de hele toekomstige eeuwigheid zal God de Allerhoogste de realiteit van wilservaring verwoorden in de triniteitsbetrekkingen van de Godheid.
117:1.2In de personen van de Allerhoogste Scheppers zijn de Goden afgedaald vanuit het Paradijs naar de domeinen van tijd en ruimte, om daar schepselen te scheppen en te doen evolueren met de capaciteit om het Paradijs te bereiken, schepselen die daarheen kunnen opklimmen op zoek naar de Vader. Deze universum-processie van afdalende, God-openbarende Scheppers en opklimmende, Godzoekende schepselen openbaart de Godheidsevolutie van de Allerhoogste, in wie zowel afdalenden als opklimmenden onderling begrip verwerven, de ontdekking van eeuwige, universele broederschap. Aldus wordt de Allerhoogste de eindige synthese van de ervaring van de volmaakte Schepper-oorzaak, en de respons van het zich vervolmakende schepsel.
117:1.3Het groot universum houdt de mogelijkheid tot volledige unificatie in en zoekt hier ook steeds naar, en dit vloeit voort uit het feit dat deze kosmische bestaansvorm een gevolg is van de creatieve daden en krachtmandaten van de Paradijs-Triniteit, die ongekwalificeerde eenheid is. Deze trinitaire eenheid zelve komt in de eindige kosmos tot uitdrukking in de Allerhoogste, wiens werkelijkheid steeds zichtbaarder wordt naarmate de universa het maximale niveau van identificatie met de Triniteit bereiken.
117:1.4De wil van de Schepper en de wil van het schepsel zijn kwalitatief verschillend, maar ook experiëntieel verwant, want het schepsel en de Schepper kunnen samenwerken bij het tot stand brengen van universum-volmaaktheid. De mens kan met God samenwerken en daardoor een eeuwige volkomene mede-scheppen. God kan zelfs als menselijkheid werken in de incarnaties van zijn Zonen, die hierdoor het allerhoogst niveau van de ervaring van het schepsel bereiken.
117:1.5In de Allerhoogste zijn de Schepper en het schepsel verenigd in één Godheid, wiens wil de uitdrukking is van één goddelijke persoonlijkheid. En deze wil van de Allerhoogste is iets meer dan de wil van het schepsel dan wel de Schepper, precies zoals de soevereine wil van de Meester-Zoon van Nebadon nu iets meer is dan een combinatie van de wil van goddelijkheid en menselijkheid. De verbintenis van Paradijs-volmaaktheid en ervaring in ruimte en tijd levert op godheidsniveaus van werkelijkheid een nieuwe betekeniswaarde op.
117:1.6De evoluerende goddelijke natuur van de Allerhoogste wordt een getrouwe afbeelding van de onvergelijkelijke ervaring van alle schepselen en van alle Scheppers in het groot universum. In de Allerhoogste valt het wezen van scheppers en het wezen van schepselen samen: zij zijn voor immer verenigd door de ervaring die geboren is uit de wisselvalligheden welke samengaan met de oplossing der veelvoudige problemen waardoor de gehele eindige schepping wordt gekweld tijdens haar eeuwige zoektocht naar volmaaktheid en bevrijding uit de boeien van onvolledigheid.
117:1.7Waarheid, schoonheid en goedheid zijn gecorreleerd in het dienstbetoon van de Geest, de grootsheid van het Paradijs, de barmhartigheid van de Zoon en de ervaring van de Allerhoogste. God de Allerhoogste is waarheid, schoonheid en goedheid, want deze voorstellingen van goddelijkheid vormen eindige maxima van ideatie-ervaring. De eeuwige bronnen van deze drieënige kwaliteiten van goddelijkheid liggen op boveneindige niveaus, maar een schepsel kan zich deze bronnen alleen als superwaarheid, superschoonheid, en supergoedheid voorstellen.
117:1.8Michael, een schepper, heeft de goddelijke liefde van de Schepper-Vader voor zijn aardse kinderen geopenbaard. En nu zij deze goddelijke genegenheid ontdekt en ontvangen hebben, kunnen de mensen ernaar streven deze liefde te openbaren aan hun broeders in het vlees. Deze genegenheid van schepselen is een ware afspiegeling van de liefde van de Allerhoogste.
117:1.9De Allerhoogste is op symmetrische wijze alomvattend. De Eerste Bron en Centrum is potentieel in de drie grote Absoluten, en actueel in het Paradijs, de Zoon en de Geest; de Allerhoogste echter is actueel en potentieel beide, een wezen van persoonlijke, allerhoogste en almachtige kracht, die gelijkelijk reageert op de inspanning van het schepsel en het voornemen van de Schepper; die uit zichzelf handelend optreedt met het universum en uit zichzelf reageert op het totaal van het universum; die op één en hetzelfde moment de allerhoogste schepper en het allerhoogste schepsel is. De Godheid van Allerhoogste Macht drukt aldus het totaal van het gehele eindige uit.
2. DE BRON VAN EVOLUTIONAIRE GROEI
117:2.1De Allerhoogste is God-in-de-tijd; bij hem berust het geheim van de groei van schepselen in de tijd; aan hem is ook de verovering van het onvolledige heden en de voleinding van de zich vervolmakende toekomst. En de finale vruchten van alle eindige groei zijn: kracht beheerst door geest via bewustzijn, ingevolge de verenigende, creatieve tegenwoordigheid van persoonlijkheid. De culminerende consequentie van al deze groei is de Allerhoogste.
117:2.2Voor de sterfelijke mens staat bestaan gelijk aan groei. En dit lijkt inderdaad zo te zijn, zelfs in de grotere universum-zin, want een bestaan dat door de geest wordt geleid, lijkt inderdaad experiëntiële groei – vergroting van status – ten gevolge te hebben. Wij geloven echter reeds lang dat de huidige groei, waardoor het bestaan van schepselen in het huidige universum-tijdperk wordt gekenmerkt, een functie is van de Allerhoogste. Wij zijn tevens van mening dat deze soort groei eigen is aan het tijdperk van de groei van de Allerhoogste, en dat zij zal ophouden wanneer de groei van de Allerhoogste voltooid is.
117:2.3Wanneer wij de status van de schepsel-getrinitiseerde zonen in beschouwing nemen, zien wij het volgende: zij worden geboren en leven in het huidige universum-tijdperk; zij hebben persoonlijkheid, naast gaven van bewustzijn en geest. Zij hebben ervaringen en de herinnering daaraan, maar zij groeien niet zoals opklimmende persoonlijkheden dat doen. Wij geloven en begrijpen dat deze schepsel-getrinitiseerde zonen weliswaar in het huidige universum-tijdperk leven, maar werkelijk behoren tot het volgende universum-tijdperk – het tijdperk dat zal volgen op de voltooiing van de groei van de Allerhoogste. Hierom zijn zij niet in de Allerhoogste, in zijn huidige status van onvolledigheid en van groei die hieruit volgt. Aldus nemen zij geen deel in de experiëntiële groei van het huidige universum-tijdperk, en worden zij in reserve gehouden voor het volgende universum-tijdperk.
117:2.4De Machtige Boodschappers, de orde tot welke ik behoor, zijn door de Triniteit omhelsd en nemen daarom niet deel in de groei van het huidige universum-tijdperk. Qua status behoren wij in zekere zin tot het voorgaande universum-tijdperk, zoals de Stationaire Zonen der Triniteit dit in feite ook doen. Eén ding is zeker: onze status is vast door de omhelzing door de Triniteit, en ervaring heeft geen groei meer ten gevolge.
117:2.5Dit geldt niet voor de volkomenen of voor enig andere evolutionaire, experiëntiële orde die deelneemt in het groeiproces van de Allerhoogste. Gij stervelingen die thans op Urantia leeft en moogt streven naar het bereiken van het Paradijs en de status van volkomenen, dient te begrijpen dat deze bestemming alleen is te verwezenlijken omdat ge in en van de Allerhoogste zijt en hierom deelhebt aan de groeicyclus van de Allerhoogste.
117:2.6Eens zal er een einde komen aan de groei van de Allerhoogste: zijn status zal tot voltooiing komen (in de energie-geest-zin). Deze beëindiging van de evolutie van de Allerhoogste zal ook het einde betekenen van de evolutie van schepselen als onderdeel van het Allerhoogst bewind. Welke soort groei kenmerkend zal zijn voor de universa in de buiten-ruimte weten wij niet. Maar wij weten heel zeker dat het iets geheel anders zal zijn dan wat wij gezien hebben in het huidige tijdperk van de evolutie der zeven superuniversa. Ongetwijfeld zullen de evolutionaire burgers van het groot universum de functie hebben om de schepselen in de buiten-ruimte te compenseren voor dit ontberen van de groei van het Allerhoogst bewind.
117:2.7Zoals hij existent zal zijn na de voleinding van het huidige universum-tijdperk, zal de Allerhoogste functioneren als experiëntieel soeverein van het groot universum. Schepselen in de buiten-ruimte – burgers van het volgende universum-tijdperk – zullen een post-superuniversum groeipotentieel hebben, een capaciteit tot het bereiken van evolutionaire niveaus die de soevereiniteit van de Almachtig Allerhoogste vooronderstelt, en dientengevolge de deelname van schepselen in de kracht-persoonlijkheid-synthese, zoals in het huidige universum-tijdperk, uitsluit.
117:2.8Zo kunt ge de onvolledigheid van de Allerhoogste als een deugd zien, aangezien hierdoor de evolutionaire groei van de schepsel-schepping van de huidige universa mogelijk wordt. Leegte heeft inderdaad zijn deugden, want zij kan experiëntieel worden gevuld.
117:2.9Een van de meest boeiende vragen in de eindige filosofie is de volgende: actualiseert de Allerhoogste zich ingevolge de evolutie van het groot universum, of evolueert deze eindige kosmos progressief ingevolge de geleidelijke actualisering van de Allerhoogste? Of is het mogelijk dat zij wederzijds van elkaar afhankelijk zijn om tot ontwikkeling te kunnen komen? Dat zij evolutionaire reciproquen zijn, en de een aanzet tot de groei van de ander? Wij zijn zeker van het volgende: schepselen en universa, hoog en laag, evolueren thans binnen de Allerhoogste, en terwijl zij evolueren, verschijnt de totale som van de gehele eindige activiteit van dit universum-tijdperk. Dit nu is de verschijning van de Allerhoogste, voor alle persoonlijkheden de evolutie van de almachtige kracht van God de Allerhoogste.
3. BETEKENIS VAN DE ALLERHOOGSTE VOOR UNIVERSUM-SCHEPSELEN
117:3.1De kosmische realiteit die afwisselend wordt aangeduid als de Allerhoogste, God de Allerhoogste en de Almachtig Allerhoogste, is de complexe, universele synthese van de wordende fasen van alle eindige werkelijkheden. De wijdverbreide diversificatie van eeuwige energie, goddelijke geest en universeel bewustzijn bereikt zijn eindige hoogtepunt in de evolutie van de Allerhoogste, die het totaal is van alle eindige groei, zelf-verwerkelijkt op godheid-niveaus van eindige maximale voltooiing.
117:3.2De Allerhoogste is het goddelijke kanaal waardoor de creatieve oneindigheid van de trioditeiten stroomt, en deze creatieve oneindigheid stolt in het galactische panorama der ruimte, waartegen zich het luisterrijke persoonlijkheidsdrama van de tijd afspeelt: de verovering van energie-materie door geest, door de bemiddeling van bewustzijn.
117:3.3Jezus zei: ‘Ik ben de levende weg,’ en hij is ook de levende weg van het materiële niveau van zelf-bewustheid tot het geestelijke niveau van God-bewustheid. En net zoals hij deze levende weg van opklimming is van het zelf naar God, zo is de Allerhoogste de levende weg van eindige bewustheid naar de transcendentie van bewustheid, ja naar het inzicht van absoniteit.
117:3.4Uw Schepper-Zoon kan daadwerkelijk dit levende kanaal van menselijkheid naar goddelijkheid zijn, aangezien hij persoonlijk de volheid van dit universum-pad van voortgang heeft ervaren, van de ware menselijkheid van Joshua ben Josef, de Zoon des Mensen, tot de Paradijs-goddelijkheid van Michael van Nebadon, de Zoon van de oneindige God. Op dezelfde wijze kan de Allerhoogste functioneren als de universum-toegangsweg tot de transcendentie van eindige beperkingen, want hij is de daadwerkelijke belichaming en persoonlijke samenvatting van alle evolutie, voortgang en vergeestelijking van schepselen. Zelfs de ervaringen van de afdalende persoonlijkheden uit het Paradijs in het groot universum vormen dat onderdeel van zijn ervaring, dat zijn samenvatting van de opklimmingservaring van de pelgrims in de tijd complementeert.
117:3.5De sterfelijke mens is in meer dan figuurlijke zin gemaakt naar het beeld Gods. Vanuit een fysisch standpunt gezien is deze verklaring nauwelijks juist, maar met betrekking tot zekere universum-potentialiteiten is zij daadwerkelijk een feit. In het ras der mensen ontvouwt zich iets van hetzelfde drama van evolutionaire vervulling dat zich op een enorm veel grotere schaal afspeelt in het universum van universa. De mens, een wilspersoonlijkheid, wordt creatief in verbinding met een Richter, een onpersoonlijke entiteit, in de tegenwoordigheid van de eindige potentialiteiten van de Allerhoogste, en het gevolg is de bloei van een onsterfelijke ziel. In de universa functioneren de Schepper-persoonlijkheden van tijd en ruimte in verbinding met de onpersoonlijke geest van de Paradijs-Triniteit en scheppen hierdoor een nieuw krachtpotentieel van Godheidswerkelijkheid.
117:3.6De sterfelijke mens, die een schepsel is, is niet precies als de Allerhoogste, die godheid is, maar ’s mensen evolutie lijkt in bepaalde opzichten wel op de groei van de Allerhoogste. De mens groeit bewust van het materiële naar het geestelijke door de kracht, energie en volharding van zijn eigen beslissingen; hij groeit ook naarmate zijn Gedachtenrichter nieuwe methoden ontwikkelt om omlaag te reiken van het geestelijke niveau naar de morontiale niveaus van de ziel; en als de ziel eenmaal tot aanzijn is gekomen, begint zij in en uit zichzelf te groeien.
117:3.7Dit lijkt enigszins op de manier waarop de Allerhoogste zich uitbreidt. Zijn soevereiniteit groeit in en uit de daden en prestaties van de Allerhoogste Schepper-Persoonlijkheden: dit is de evolutie van de majesteit van zijn kracht als heerser over het groot universum. Zijn godheidsnatuur is eveneens afhankelijk van de preëxistente eenheid van de Paradijs-Triniteit. Maar de evolutie van God de Allerhoogste kent nog een ander aspect: hij is niet alleen geëvolueerd door Scheppers en ontsprongen aan de Triniteit: hij is ook uit zichzelf geëvolueerd en uit zichzelf ontsprongen. God de Allerhoogste neemt zelf wilskrachtig en creatief deel in zijn eigen godheidsactualisatie. Zo is ook de menselijke morontiale ziel een wilskrachtige, mede-scheppende deelgenoot in haar eigen onsterfelijk worden.
117:3.8De Vader werkt samen met de Vereend Handelende Geest bij het manipuleren van de energieën van het Paradijs en bij het reactief maken van deze energieën op de Allerhoogste. De Vader werkt samen met de Eeuwige Zoon bij het voortbrengen van Schepper-persoonlijkheden, wier daden eens zullen culmineren in de soevereiniteit van de Allerhoogste. De Vader werkt met Zoon en Geest beiden samen bij de schepping van Triniteitspersoonlijkheden, die als regeerders van het groot universum zullen funtioneren tot de tijd dat de evolutie van de Allerhoogste is voltooid en hij daardoor bevoegd zal zijn deze soevereiniteit op zich te nemen. De Vader werkt op deze en op vele andere wijzen samen met zijn Godheids- en niet-Godheidsgelijken bij de bevordering van de evolutie van het bewind van de Allerhoogste, maar hij functioneert in deze zaken ook alleen. En zijn solitaire functioneren wordt waarschijnlijk het duidelijkst onthuld in het dienstbetoon van de Gedachtenrichters en de entiteiten die met dezen zijn verbonden.
117:3.9Godheid is eenheid, existentieel in de Triniteit, experiëntieel in de Allerhoogste, en in stervelingen door het schepsel verwezenlijkt in de fusie met de Richter. De aanwezigheid van de Gedachtenrichters in stervelingen openbaart de wezenlijke eenheid van het universum, want de mens, het laagste type persoonlijkheid dat in het universum kan bestaan, bevat in zichzelf een actueel fragment van de hoogste, eeuwige werkelijkheid, ja de oorspronkelijke Vader van alle persoonlijkheden.
117:3.10De Allerhoogste evolueert krachtens zijn verbinding met de Paradijs-Triniteit en ingevolge de successen in goddelijkheid van de kinderen van die Triniteit, die scheppers en bestuurders zijn. ’s Mensen onsterfelijke ziel ontwikkelt zijn eigen eeuwige bestemming door omgang met de goddelijke tegenwoordigheid van de Paradijs-Vader, en conform de persoonlijkheidsbeslissingen van het menselijke bewustzijn. Wat de Triniteit is voor God de Allerhoogste, is de Richter voor de evoluerende mens.
117:3.11Gedurende het huidige universum-tijdperk is de Allerhoogste blijkbaar niet in staat om rechtstreeks als schepper te functioneren, behalve in die gevallen waar de eindige mogelijkheden tot handelen zijn uitgeput door de scheppende instanties in tijd en ruimte. Tot nu toe is dit in de geschiedenis van het universum slechts eenmaal gebeurd: toen de mogelijkheden tot eindige daden met betrekking tot de universum-reflectiviteit waren uitgeput, heeft de Allerhoogste inderdaad gefunctioneerd als de scheppende bekroner van alle voorgaande handelingen van scheppers. En wij geloven dat hij in toekomstige tijdperken steeds opnieuw als bekroner zal functioneren, wanneer er door voorafgaande scheppers een passende cyclus van creatieve activiteit is voltooid.
117:3.12De Allerhoogste heeft de mens niet geschapen, maar de mens is letterlijk geschapen, zijn leven zelve is voortgekomen uit, de potentialiteit van de Allerhoogste. Hij doet de mens niet evolueren, maar toch is de Allerhoogste zelf in diepste wezen evolutie. Vanuit het eindige standpunt gezien, leven wij, bewegen wij en bestaan wij werkelijk binnen de immanentie van de Allerhoogste.
117:3.13Klaarblijkelijk kan de Allerhoogste niet de aanzet geven tot oorspronkelijke veroorzaking, maar hij blijkt wel de katalysator te zijn van alle universum-groei en is blijkbaar voorbestemd om te zorgen voor de bekroning van het totaal, waar het gaat om de bestemming van alle experiëntieel-evolutionaire wezens. De Vader doet het denkbeeld van een eindige kosmos ontstaan; de Schepper-Zonen maken dit idee tot feit in tijd en ruimte met de instemming en medewerking van de Scheppende Geesten; de Allerhoogste bekroont het totaal van het eindige en stelt de betrekking hiervan tot de bestemming van het absoniete in.
4. DE EINDIGE GOD
117:4.1Wanneer wij de onophoudelijke worstelingen van de schepsel-scheppingen om volmaaktheid van status en goddelijkheid van zijn aanschouwen, moeten wij wel geloven dat deze eindeloze inspanningen getuigen van de niet aflatende worsteling van de Allerhoogste om goddelijke zelfverwerkelijking. God de Allerhoogste is de eindige Godheid, en hij moet het hoofd bieden aan de opgaven van het eindige in de totale zin van dat woord. Onze worstelingen met de wisselvalligheden van de tijd in de evoluties in de ruimte zijn weerspiegelingen van zijn inspanningen om realiteit van zijn zelfheid en de voltooiing van zijn soevereiniteit te bereiken, binnen de sfeer van handeling die door zijn evoluerende natuur wordt uitgebreid tot de uiterste grenzen van wat mogelijk is.
117:4.2Door heel het groot universum heen worstelt de Allerhoogste om zich uit te drukken. Zijn goddelijke evolutie stoelt in zekere mate op de wijsheidsactie van iedere persoonlijkheid die bestaat. Wanneer een mens kiest voor eeuwige overleving, is hij medescheppend aan zijn bestemming; in het leven van deze opklimmende sterveling vindt de eindige God bovendien een hogere mate van zelfverwerkelijking van zijn persoonlijkheid en een vergroting van zijn experiëntiële soevereiniteit. Maar indien een schepsel de eeuwige loopbaan afwijst, ervaart dat deel van de Allerhoogste dat afhankelijk was van de keuze van dit schepsel onontkoombaar vertraging, een deprivatie die gecompenseerd moet worden door vervangende, of collaterale ervaring; wat de persoonlijkheid van de niet-overlevende aangaat, deze wordt geabsorbeerd in de alziel der schepping, want zij wordt een deel van de Godheid van de Allerhoogste.
117:4.3God is zo vertrouwend, zo liefhebbend, dat hij een gedeelte van zijn goddelijke natuur zelfs mensen in handen legt ter bewaring en zelfverwerkelijking. De Vader-natuur, de Richter-tegenwoordigheid, is onvernietigbaar, ongeacht de keuze die de sterveling maakt. Het kind van de Allerhoogste, het evoluerende zelf, kan wel vernietigd worden, niettegenstaande het feit dat de potentieel verenigende persoonlijkheid van een dergelijk verblind zelf zal blijven bestaan als een factor van de Godheid van Allerhoogste macht.
117:4.4De menselijke persoonlijkheid kan de individualiteit van het geschapen wezen waarlijk vernietigen, en ofschoon alles wat waardevol is geweest in het leven van een dergelijke kosmische zelfmoordenaar zal blijven bestaan, zullen deze kwaliteiten niet blijven bestaan als een individueel schepsel. De Allerhoogste zal opnieuw uitdrukking vinden in de schepselen van de universa, maar nooit weer als die bepaalde persoon; de unieke persoonlijkheid van een niet-opgaande mens keert terug naar de Allerhoogste, zoals een waterdruppel terugkeert naar de zee.
117:4.5Iedere op zichzelf staande handeling van de persoonlijke delen van het eindige is betrekkelijk onbelangrijk voor de ultieme verschijning van het Allerhoogst Geheel, maar het geheel is niettemin afhankelijk van het totaal der daden van de veelvoudige delen. De persoonlijkheid van de individuele sterveling is onbetekenend ten opzichte van het totaal van het Allerhoogst bewind, maar de persoonlijkheid van iedere mens vertegenwoordigt een onvervangbare betekeniswaarde in het eindige; wanneer persoonlijkheid eenmaal tot uitdrukking is gebracht, vindt zij nooit weer identieke uitdrukking, behalve in het voortdurende bestaan van die levende persoonlijkheid.
117:4.6En dus is het zo dat wanneer wij streven naar zelfuitdrukking, de Allerhoogste in ons en samen met ons, streeft naar godheidsuitdrukking. Waar wij de Vader vinden, daar heeft de Allerhoogste opnieuw de Paradijs-Schepper van alle dingen gevonden. Waar wij de problemen van zelfverwerkelijking de baas worden, daar verwerft de God der ervaring almachtige allerhoogste macht in de universa van tijd en ruimte.
117:4.7De mensheid klimt niet zonder inspanning op in het universum, en evenmin evolueert de Allerhoogste zonder doelbewuste, intelligente actie. Schepselen bereiken de volmaaktheid niet door louter passiviteit, en evenmin kan de geest van het Allerhoogst bewind de macht van de Almachtige tot feit maken zonder onophoudelijk dienstbetoon aan de eindige schepping.
117:4.8De relatie van de mens met de Allerhoogste in de tijd is de basis voor kosmische moraliteit, de universele gevoeligheid voor en aanvaarding van verplichting. Dit is een moraliteit die het gevoel van betrekkelijk goed en verkeerd in de tijd te boven gaat; het is een moraliteit die rechtstreeks stoelt op de erkenning door het van zichzelf bewuste schepsel van zijn experiëntiële verplichting aan de experiëntiële Godheid. De sterfelijke mens en alle andere eindige schepselen worden geschapen uit het levende potentieel van energie, bewustzijn en geest dat in de Allerhoogste existent is. Uit de Allerhoogste put de Richter-sterveling in opklimming om voor het onsterfelijke, goddelijke karakter van een volkomene te scheppen. Uit de werkelijkheid van de Allerhoogste zelve weeft de Richter, met toestemming van de menselijke wil, de patronen van de eeuwige natuur van een opklimmende zoon van God.
117:4.9De evolutie van Richter-vooruitgang bij de vergeestelijking en vereeuwiging van een menselijke persoonlijkheid brengt een rechtstreekse uitbreiding van de soevereiniteit van de Allerhoogste voort. Deze prestaties in de menselijke evolutie zijn terzelfdertijd prestaties in de evolutionaire actualisering van de Allerhoogste. Ofschoon het waar is dat schepselen niet zonder de Allerhoogste zouden kunnen evolueren, is het waarschijnlijk ook waar dat de evolutie van de Allerhoogste nooit volledig kan worden bereikt los van de voltooide evolutie van alle schepselen. Hierin ligt de grote kosmische verantwoordelijkheid van persoonlijkheden die zich van zichzelf bewust zijn: dat de Allerhoogste Godheid in een bepaalde zin afhankelijk is van de keuze van de wil van de sterveling. En de wederzijdse voortgang van de evolutie van sterveling- en en van de evolutie van de Allerhoogste wordt getrouwelijk en volledig kenbaar gemaakt aan de Ouden der Dagen, via de ondoorgrondelijke reflectiviteitsmechanismen in het universum.
117:4.10De grote uitdaging die de sterfelijke mens is geschonken is deze: wilt ge besluiten om de ervaarbare waarde-betekenissen van de kosmos te personaliseren in uw eigen evoluerende zelfheid? of wilt ge, door het verwerpen van de overleving, toestaan dat deze geheimen van het Allerhoogst bewind blijven sluimeren in afwachting van de actie van een ander schepsel op een ander tijdstip die op zijn manier zal trachten een schepsel-bijdrage te leveren aan de evolutie van de eindige God? Maar dat zal dan zijn bijdrage aan de Allerhoogste zijn, niet de uwe.
117:4.11De grote worsteling van dit universum-tijdperk heeft plaats tussen het potentiële en het actuele – het streven naar actualisatie door al wat tot nu toe onuitgedrukt is. Indien de sterfelijke mens het Paradijs-avontuur aanvangt, volgt hij de bewegingen van de tijd, die als stromingen binnen de rivier der eeuwigheid lopen; indien de sterfelijke mens de eeuwige loopbaan verwerpt, beweegt hij zich tegen de stroom der gebeurtenissen in de eindige universa in. De mechanische schepping gaat onverbiddelijk door, in overeenstemming met de zich ontvouwende bedoeling van de Paradijs-Vader, maar de volitionele schepping heeft de keuze om de rol van persoonlijkheidsdeelname in het avontuur der eeuwigheid te aanvaarden of te verwerpen. De sterfelijke mens kan de allerhoogste waarden van het menselijk bestaan niet vernietigen, maar hij kan zeer beslist de evolutie van deze waarden in zijn eigen persoonlijke ervaring verhinderen. In de mate waarin het menselijke zelf op deze wijze weigert deel te nemen in de opklimming naar het Paradijs, in precies die mate wordt de Allerhoogste opgehouden bij het bereiken van goddelijkheidsuitdrukking in het groot universum.
117:4.12Aan de hoed e van de sterfelijke mens is niet alleen de Richter-tegenwoordigheid van de Paradijs-Vader toevertrouwd, maar ook de zeggenschap over de bestemming van een oneindig kleine fractie van de toekomst van de Allerhoogste. Want waar de mens zijn menselijke bestemming bereikt, daar bereikt ook de Allerhoogste zijn bestemming op godheidsniveaus.
117:4.13Zo wacht ieder van u de beslissing die ook eens ieder van ons te wachten stond: wilt ge de God van de tijd, die zo afhankelijk is van de beslissingen van het eindige bewustzijn, in de steek laten? Wilt ge de Allerhoogste persoonlijkheid van de universa in de steek laten door de traagheid van een animalistische terugval? Wilt ge de grote broeder van alle schepselen, die zo afhankelijk is van ieder schepsel, in de steek laten? Kunt ge uzelf toestaan het gebied van het onverwerkelijkte binnen te gaan, wanneer het betoverende vooruitzicht voor u ligt van de loopbaan door het universum – de goddelijke ontdekking van de Paradijs-Vader en de goddelijke deelname in het zoeken naar, en de evolutie van, de God van het Allerhoogst bewind?
117:4.14Gods gaven – zijn schenking van realiteit – zijn geen afscheidingen van zichzelf; hij vervreemdt de schepping niet van zichzelf, maar hij heeft spanningen ingesteld in de scheppingen die rond het Paradijs wentelen. God bemint de mens eerst en verleent hem het potentieel van onsterfelijkheid – eeuwige realiteit. En wanneer de mens God bemint, dan wordt de mens eeuwig in actualiteit. En hierin ligt een geheimenis: hoe dichter de mens God nadert door liefde, des te groter wordt de realiteit – actualiteit – van die mens. Hoe meer de mens zich van God terugtrekt, des te dichter benadert hij niet-werkelijkheid – het ophouden van zijn bestaan. Wanneer de mens zijn wil wijdt aan het doen van de wil van de Vader, wanneer de mens God alles geeft wat hij heeft , dan maakt God die mens tot meer dan hij is.
5. DE ALZIEL VAN DE SCHEPPING
117:5.1De grote Allerhoogste is de kosmische alziel van het groot universum. In hem vinden de kwaliteiten en kwantiteiten van de kosmos inderdaad hun godheidsweerspiegeling: zijn godheidsnatuur is het samengestelde mozaïek van de totale immensiteit van alle schepsel-Schepper-natuur in alle evoluerende universa. En de Allerhoogste is ook een zich actualiserende Godheid, die een creatieve wil belichaamt welke een evoluerende universum-doeleinde behelst.
117:5.2De verstandelijke, potentieel persoonlijke zelfheden van het eindige treden te voorschijn uit de Derde Bron en Centrum en bereiken eindige tijd-ruimte-synthese met de Godheid in de Allerhoogste. Wanneer het schepsel zich onderwerpt aan de wil van de Schepper, is dit geen verzinken of afstand doen van zijn persoonlijkheid: de individuele persoonlijkheidsdeelnemers in de actualisering van de eindige God verliezen hun volitionele zelfheid niet door aldus te functioneren. Deze persoonlijkheden breiden zich veeleer in toenemende mate uit door deel te nemen in dit grote Godheidsavontuur; door een dergelijke vereniging met goddelijkheid verheft, verrijkt en vergeestelijkt de mens zijn evoluerende zelf en brengt hij het tot eenheid, totdat het op de drempel der allerhoogste macht zelve staat.
117:5.3De evoluerende onsterfelijke ziel van de mens, de gezamenlijke schepping van het materiële bewustzijn en de Richter, klimt als zodanig op naar het Paradijs, en wordt vervolgens, wanneer zij is opgenomen in het Korps der Volkomenheid, op een nieuwe manier verbonden met het geest-zwaartekrachtcircuit van de Eeuwige Zoon, door een ervaringstechniek die bekend staat als de transcendering van volkomenen. Deze volkomenen worden aldus aanvaardbare kandidaten voor experiëntiele erkenning als persoonlijkheden van God de Allerhoogste. En wanneer deze sterfelijke intellecten bij de ongeopenbaarde toekomstige opdrachten van het Korps der Volkomenheid het zevende stadium van geest-bestaan bereiken, zullen deze tweeledige vormen van bewustzijn drieledig worden. Het menselijke en het goddelijke bewustzijn, die op elkaar zijn afgestemd, zullen dan verheerlijkt worden in vereniging met het experiëntiële bewustzijn van de dan geactualiseerde Allerhoogste.
117:5.4In de eeuwige toekomst zal God de Allerhoogste worden geactualiseerd – creatief worden uitgedrukt en geestelijk worden uitgebeeld – in het vergeestelijkte bewustzijn, de onsterfelijke ziel, van de mens in opklimming, zoals ook de Universele Vader werd geopenbaard in het aardse leven van Jezus.
117:5.5De mens verenigt zich niet met de Allerhoogste en laat zijn persoonlijke identiteit niet in hem verzinken, maar de repercussies in het universum van de ervaring van alle mensen vormen wel aldus een deel van het goddelijke ervaren van de Allerhoogste. ‘De daad is aan ons, de gevolgen zijn voor God.’
117:5.6De vooruitgaande persoonlijkheid laat een spoor na van geactualiseerde werkelijkheid wanneer zij de steeds hogere niveaus van de universa doorloopt. Of zij nu uit bewustzijn, geest of energie bestaan, de groeiende scheppingen in tijd en ruimte worden gemodificeerd door de voortgang van persoonlijkheid door hun domeinen. Wanneer de mens handelt, reageert de Allerhoogste, en deze transactie vormt het feit van voortgang.
117:5.7De grote circuits van energie, bewustzijn en geest zijn nooit het blijvende bezit van opgaande persoonlijkheid; deze vormen van dienstbetoon blijven voor altijd een deel van het bewind van de Allerhoogste. In de ervaring van de sterveling zetelt zijn menselijke intellect in de ritmische pulsaties van de assistent-bewustzijnsgeesten en verwezenlijkt het zijn beslissingen binnen de arena die ontstaat door aansluiting op de circuits van dit dienstbetoon. Bij de dood van de sterveling wordt het menselijke zelf voor eeuwig losgemaakt uit het circuit van de assistent-geesten. Terwijl deze assistent-geesten nooit de ervaring van de ene persoonlijkheid aan een andere lijken over te brengen, kunnen zij wel de onpersoonlijke repercussies van beslissingsactiviteiten via God de Zevenvoudige aan God de Allerhoogste overbrengen, en doen dit ook. (Dit geldt althans voor de assistent-geesten van godsverering en wijsheid.)
117:5.8En zo is het ook met de geestelijke circuits gesteld: de mens maakt hiervan gebruik bij zijn opklimming door de universa, maar hij bezit ze nooit als deel van zijn eeuwige persoonlijkheid. Maar deze circuits van geestelijk dienstbetoon, of het nu de Geest van Waarheid, de Heilige Geest, of geest-tegenwoordigheden van het superuniversum betreft, zijn ontvankelijk voor en reactief op de wordende waarden in opgaande persoonlijkheid, en deze worden via de Zevenvoudige getrouwelijk overgebracht aan de Allerhoogste.
117:5.9Hoewel zulke geestelijke invloeden als de Heilige Geest en de Geest van Waarheid vormen van bijstand zijn in het plaatselijk universum, is de leiding die zij geven niet geheel beperkt tot de geografische begrenzingen van een gegeven plaatselijke schepping. Wanneer de opgaande sterveling de grenzen van het plaatselijk universum van herkomst achter zich laat, wordt hem niet alle bijstand ontnomen van de Geest van Waarheid die hem zo constant heeft onderricht en door de filosofische labyrinthen van de materiële en morontiale werelden heen heeft geleid, de geest die de pelgrim naar het Paradijs in iedere crisis van de opklimming zo onfeilbaar aanwijzingen heeft gegeven, immer zeggende: ‘Dit is de weg.’ Wanneer ge de domeinen van het plaatselijk universum verlaat door het dienstbetoon van de geest van de wordende Allerhoogste en door de reflectiviteitsvoorzieningen in het superuniversum, zult ge bij uw opgang naar het Paradijs nog steeds geleid worden door de troostende, sturende geest van de door het Paradijs geschonken Zonen van God.
117:5.10Hoe registreren deze veelvoudige circuits van kosmisch dienstbetoon de betekenissen, waarden en feiten der evolutionaire ervaring in de Allerhoogste? Wij weten het niet heel precies, maar wij geloven dat deze registratie plaatsvindt via de personen van de Allerhoogste Scheppers, die afkomstig zijn van het Paradijs en de rechtstreekse schenkers zijn van deze circuits in tijd en ruimte. De bewustzijnservaring van de zeven assistent-bewustzijnsgeesten, die deze vergaren in hun dienstbetoon aan het fysische niveau van het intellect, maakt deel uit van de ervaring van de Goddelijke Hulp en Bijstand in het plaatselijk universum, en via deze Scheppende Geest wordt deze ervaring waarschijnlijk geregistreerd in het bewustzijn van de Allerhoogste Macht. Evenzo worden ervaringen van stervelingen met de Geest van Waarheid en de Heilige Geest waarschijnlijk door soortgelijke technieken geregistreerd in de persoon van de Allerhoogste Macht.
117:5.11Zelfs de ervaring van mens en Richter moet zijn weerklank vinden in de goddelijkheid van God de Allerhoogste, want wanneer de Richters ervaren, zijn zij als de Allerhoogste, en de evoluerende ziel van de sterfelijke mens wordt geschapen uit de preëxistente mogelijkheid tot zulke ervaring binnen de Allerhoogste.
117:5.12Op deze wijze worden de veelvoudige ervaringen van de gehele schepping een deel van de evolutie van de Allerhoogste macht. Schepselen maken slechts gebruik van de kwaliteiten en kwantiteiten van het eindige bij hun opgang tot de Vader: de onpersoonlijke gevolgen van dit gebruik blijven eeuwig een deel van de levende kosmos, de Allerhoogste persoon.
117:5.13Wat de mens zelf met zich meeneemt als een persoonlijkheidsbezit, zijn de gevolgen voor zijn karakter van de ervaring dat hij gebruik heeft gemaakt van de bewustzijns-en geest-circuits van het groot universum in zijn opklimming naar het Paradijs. Wanneer de mens beslist, en wanneer hij deze beslissing volvoert in handeling, dan ervaart de mens, en de betekenissen en waarden van deze ervaring zijn voor immer een deel van zijn eeuwige karakter op alle niveaus, van het eindige tot het volkomene. Het kosmisch-morele en goddelijk-geestelijke karakter van het schepsel vormt zijn verzamelde kapitaal van persoonlijke beslissingen, die verlicht zijn door oprechte godsverering, verheerlijkt door intelligente liefde, en geconsummeerd in broederlijke dienstbaarheid.
117:5.14De evoluerende Allerhoogste zal eindige schepselen uiteindelijk compenseren voor hun onvermogen om ooit meer dan beperkt ervaringscontact te verwerven met het universum van universa. Schepselen kunnen de Paradijs-Vader bereiken, maar hun evolutionaire bewustzijn, dat eindig is, is niet in staat de oneindige en absolute Vader werkelijk te begrijpen. Aangezien echter alles wat schepselen ervaren, geregistreerd wordt in, en deel uitmaakt van, de Allerhoogste, is het zo dat wanneer alle schepselen het finale niveau van het eindige bestaan bereiken, en wanneer het hun door de totale ontwikkeling van het universum mogelijk wordt om God de Allerhoogste als een actuele goddelijkheidstegenwoordigheid te bereiken, er dan, inherent aan het feit van dit contact, contact zal bestaan met de totale ervaring. Het eindige van de tijd omsluit binnen zichzelf de kiemen der eeuwigheid; en ons wordt geleerd dat wanneer in de volheid der evolutie de capaciteit tot kosmische groei zal zijn uitgeput, het totale eindige zal beginnen aan de absoniete fasen van de eeuwige loopbaan, op zoek naar de Vader als de Ultieme.
6. DE ZOEKTOCHT NAAR DE ALLERHOOGSTE
117:6.1Wij zoeken de Allerhoogste in de universa, maar wij vinden hem niet. ‘Hij is het inwendige en het uitwendige van alle dingen en wezens, bewegende en niet bewegende. Onherkenbaar in zijn mysterie, hoewel verre is hij toch nabij.’ De Almachtig Allerhoogste is ‘de vorm van het nog ongevormde, het patroon van het nog ongeschapene.’ De Allerhoogste is uw thuis in het universum, en wanneer ge hem vindt, zal het zijn als een terugkeren naar huis. Hij is uw experiëntiële ouder, en hij is gegroeid in de ervaring van goddelijk ouderschap, evenals dit gebeurt in de ervaring van mensen. Hij kent u omdat hij zowel schepsel-gelijk als schepper-gelijk is.
117:6.2Wanneer ge waarlijk begeert God te vinden, kan het niet anders dan dat in uw denken het besef van de Allerhoogste wordt geboren. Zoals God uw goddelijke Vader is, zo is de Allerhoogste uw goddelijke Moeder, in wie ge uw hele leven als universum-schepselen wordt gevoed. ‘Hoe universeel is de Allerhoogste – hij is alom! De eindeloze dingen der schepping zijn van zijn tegenwoordigheid afhankelijk om te kunnen leven, en geen ervan wordt afgewezen.’
117:6.3Wat Michael is voor Nebadon, is de Allerhoogste voor de eindige kosmos: zijn Godheid is de grote weg waarlangs de liefde van de Vader uitstroomt naar de gehele schepping, en hij is de grote weg waarlangs eindige schepselen binnenwaarts gaan in hun zoeken naar de Vader die liefde is. Zelfs Gedachtenrichters zijn aan hem verwant: in hun oorspronkelijke natuur en goddelijkheid zijn zij als de Vader, maar wanneer zij de verrichtingen van de tijd in de universa der ruimte ervaren, worden zij als de Allerhoogste.
117:6.4De daad van het schepsel waarbij hij verkiest de wil van de Schepper te doen, is een kosmische waarde en heeft een universum-betekenis waarop onmiddellijk wordt gereageerd door een ongeopenbaarde maar alomtegenwoordige coördinerende kracht, waarschijnlijk het functioneren van de activiteit van de Allerhoogste, die zich steeds verder uitbreidt.
117:6.5De morontia-ziel van een evoluerende sterveling is werkelijk de zoon van de Richter-activiteit van de Universele Vader en het kind van de kosmische reactie van de Allerhoogste, de Universele Moeder. De moeder-invloed beheerst de menselijke persoonlijkheid gedurende de gehele kindheid van de groeiende ziel in het plaatselijk universum. De Godheid-ouders krijgen een meer gelijke invloed na de fusie met de Richter en gedurende de loopbaan in het superuniversum, maar wanneer de schepselen uit de tijd de doortocht door het centrale universum der eeuwigheid aanvangen, wordt de Vader-natuur in toenemende mate manifest, om zijn hoogste eindige manifestatie te bereiken na de herkenning van de Universele Vader en de toelating tot het Korps der Volkomenheid.
117:6.6In en door de ervaring van het verwerven van volkomenheid worden de experiëntiële moeder-kwaliteiten van het opklimmende zelf enorm beïnvloed door contact met en ingevingen van de geest-tegenwoordigheid van de Eeuwige Zoon en de bewustzijnstegenwoordigheid van de Oneindige Geest. Vervolgens treedt er, in alle gebieden waar volkomenen actief zijn in het groot universum, een nieuw ontwaken aan de dag van het latente moeder-potentieel van de Allerhoogste, een nieuw besef van experiëntiële betekenissen, en een nieuwe synthese van de experiëntiële waarden van de gehele loopbaan van de opklimming. Het lijkt ons toe dat deze verwerkelijking van het zelf zal voortgaan in de universum-loopbaan van de volkomenen van het zesde stadium, totdat de moeder-erfenis van de Allerhoogste eindige synchroniciteit bereikt met de Richter-erfenis van de Vader. Deze intrigerende periode van werkzaamheid in het groot universum vormt de verdere volwassen loopbaan van de opgaande, vervolmaakte sterveling.
117:6.7Wanneer het zesde stadium van bestaan is voltooid en het zevende, laatste stadium van geest-status is ingetreden, volgen waarschijnlijk de tijdperken van vooruitgang, tijdperken van verrijkende ervaring, rijpende wijsheid en verwezenlijking van goddelijkheid. In de natuur van de volkomene zal dit waarschijnlijk gelijkstaan met het bereiken van de voltooi- ing van de bewustzijnsworsteling om geestelijke zelfverwerkelijking, de voltooiing van de coördinatie van de opgaande mens-natuur met de goddelijke Richter-natuur binnen de grenzen der eindige mogelijkheden. Zulk een luisterrijk universum-zelf wordt aldus zowel de eeuwige, volkomen zoon van de Paradijs-Vader, als het eeuwige universum-kind van de Moeder- Allerhoogste, een universum-zelf dat bevoegd is om zowel de Vader als de Moeder van universa en persoonlijkheden te vertegenwoordigen bij iedere activiteit of onderneming die te maken heeft met het eindige bestuur van geschapen, scheppende, of evoluerende dingen en wezens.
117:6.8Alle mensen die een ziel ontwikkelen, zijn letterlijk de evolutionaire zonen van God de Vader en God de Moeder, de Allerhoogste. Totdat de tijd aanbreekt dat de sterfelijke mens ziel-bewust wordt van zijn goddelijke erfgoed, moet de zekerheid dat hij verwant is met de Godheid echter in geloof worden beseft. ’s Mensen levenservaring is de kosmische cocon waarbinnen de universele schenkingen van de Allerhoogste en de universum-tegenwoordigheid van de Universele Vader (geen van welke persoonlijkheden zijn) de morontia-ziel van de tijd en het menselijk-goddelijke karakter van de volkomene tot ontwikkeling brengen, en deze volkomene heeft een universum-bestemming en zal eeuwig dienen.
117:6.9Mensen vergeten maar al te vaak dat God de grootste ervaring in het menselijke bestaan is. Andere ervaringen zijn beperkt van aard en inhoud, maar de ervaring van God kent geen beperkingen behalve die van het begripsvermogen van het schepsel, en deze ervaring op zichzelf vergroot dat vermogen. Wanneer mensen God zoeken, zoeken zij alles. Wanneer zij God vinden, hebben zij alles gevonden. Het zoeken naar God is het onbeperkt schenken van liefde, vergezeld van verbazingwekkende ontdekkingen van nieuwe, grotere liefde die kan worden geschonken.
117:6.10Alle ware liefde komt van God, en de mens ontvangt de goddelijke liefde naargelang hijzelf deze liefde aan zijn medemensen schenkt. Liefde is dynamisch. Zij kan nooit gevangen worden, zij is levend, vrij, opwindend en altijd in beweging. De mens kan de liefde van de Vader nooit opsluiten en gevangen houden in zijn hart. De liefde van de Vader kan alleen werkelijk worden voor de sterfelijke mens als zij door de persoonlijkheid van die mens heengaat, wanneer hij op zijn beurt deze liefde aan zijn medemensen schenkt. Het grote circuit van liefde loopt van de Vader via zonen naar broeders, en vandaar naar de Allerhoogste. De liefde van de Vader verschijnt in de sterfelijke persoonlijkheid door het dienstbetoon van de inwonende Richter. Zulk een Godkennende zoon openbaart deze liefde aan zijn universum-broeders, en deze broederliefde is het wezen van de liefde van de Allerhoogste.
117:6.11De Allerhoogste kan niet anders worden benaderd dan door ervaring, en in de huidige tijdvakken der schepping zijn er slechts drie wegen waarlangs het schepsel het bewind van de Allerhoogste kan benaderen:
117:6.121. De Burgers van het Paradijs dalen af van het eeuwige Eiland via Havona, waar zij het vermogen verwerven om het bewind van de Allerhoogste te begrijpen door observatie van de Paradijs-Havona-werkelijkheidsdifferentie, en door het verkennen en ontdekken van de veelvoudige activiteiten der Allerhoogste Schepper-Persoonlijkheden, van de Meester-Geesten tot en met de Schepper-Zonen.
117:6.132. De opgaande persoonlijkheden van tijd en ruimte, die uit de evolutionaire universa van de Allerhoogste Scheppers opklimmen, komen de Allerhoogste zeer nabij wanneer zij door Havona trekken ter voorbereiding op de toenemende appreciatie van de eenheid van de Paradijs-Triniteit.
117:6.143. De inwoners van Havona krijgen een zeker begrip van de Allerhoogste door contacten met de afdalende pelgrims van het Paradijs en de opklimmende pelgrims uit de zeven superuniversa. Inwoners van Havona zijn inherent in de positie om de wezenlijk verschillende gezichtspunten van de burgers van het eeuwige Eiland en de burgers van de evolutionaire universa met elkaar te harmoniseren.
117:6.15Voor evolutionaire schepselen zijn er zeven grote toegangswegen tot de Universele Vader, en elk van deze opgangen naar het Paradijs loopt door de goddelijkheid van één van de Zeven Meester-Geesten; elk van deze toegangswegen wordt mogelijk gemaakt door een vergroting van de ontvankelijkheid voor ervaring, welke het gevolg is van het feit dat het schepsel gediend heeft in het superuniversum dat de natuur van die Meester-Geest weerspiegelt. Het totaal van deze zeven ervaringen vormt voor een schepsel de thans bekende grens van zijn besef van de realiteit en actualiteit van God de Allerhoogste.
117:6.16Het zijn niet alleen ’s mensen eigen beperkingen die hem verhinderen de eindige God te vinden, het is ook de onvolledigheid van het universum; zelfs de onvolledigheid van alle schepselen – die van verleden, heden en toekomst – maakt de Allerhoogste ontoegankelijk. God de Vader kan gevonden worden door ieder individu die het goddelijke niveau van Godgelijkheid heeft bereikt, maar God de Allerhoogste zal nooit persoonlijk ontdekt worden door enig schepsel alleen , tot het verre tijdstip waarop, door het universeel bereiken van volmaaktheid, alle schepselen hem gelijktijdig zullen vinden.
117:6.17Ondanks het feit dat ge hem in dit universum-tijdperk niet persoonlijk kunt vinden, zoals ge de Vader, de Zoon en de Geest wel kunt en zult vinden, zal de opklimming naar het Paradijs en de daarop volgende loopbaan in het universum in uw bewustheid niettemin geleidelijk de erkenning doen ontstaan van de universum-tegenwoordigheid en de kosmische activiteit van de God van alle ervaring. De vruchten van de geest zijn de substantie van de Allerhoogste zoals hij in ’s mensen ervaring realiseerbaar is.
117:6.18Het feit dat de mens te eniger tijd de Allerhoogste zal bereiken, vloeit voort uit zijn fusie met de geest van de Paradijs-Godheid. Bij Urantianen is deze geest de Richter-tegenwoordigheid van de Universele Vader; en ofschoon de Geheimnisvolle Mentor uit de Vader is en gelijk de Vader, betwijfelen wij of zelfs deze goddelijke gave de onmogelijke taak kan volbrengen om de natuur van de oneindige God aan een eindig schepsel te openbaren. Wij hebben het vermoeden dat wat de Richters aan toekomstige volkomenen van het zevende stadium zullen openbaren, de goddelijkheid en de natuur zal zijn van God de Allerhoogste. En deze openbaring zal voor een eindig schepsel betekenen wat de openbaring van de Oneindige zou betekenen voor een absoluut wezen.
117:6.19De Allerhoogste is niet oneindig, maar hij behelst waarschijnlijk alle oneindigheid die een eindig schepsel ooit werkelijk kan bevatten. Meer te begrijpen dan de Allerhoogste betekent meer dan eindig te zijn!
117:6.20Alle experiëntiële scheppingen zijn onderling van elkaar afhankelijk in het verwezenlijken van hun bestemming. Alleen existentiële werkelijkheid is in zichzelf besloten en op zichzelf bestaand. Havona en de zeven superuniversa hebben elkaar nodig om het maximum aan eindige verworvenheid te bereiken; evenzo zullen zij eens afhankelijk zijn van de toekomstige universa in de buiten-ruimte om het eindige te kunnen transcenderen.
117:6.21Een mens die opklimt kan de Vader vinden; God is existentieel en daarom werkelijk, ongeacht de staat van ervaring in het totale universum. Maar geen enkel wezen in opklimming zal ooit de Allerhoogste vinden, voordat alle opklimmende wezens dat maximum aan universum-volwassenheid hebben bereikt dat hen in staat zal stellen gelijktijdig deel te hebben aan deze ontdekking.
117:6.22De Vader kent geen aanzien des persoons: hij behandelt elk van zijn opklimmende zonen als een kosmisch individu. De Allerhoogste kent evenmin aanzien des persoons: hij behandelt zijn experiëntiële kinderen als een enkelvoudige kosmische totaliteit.
117:6.23De mens kan de Vader in zijn hart ontdekken, maar hij zal de Allerhoogste moeten zoeken in de harten van alle andere mensen; en wanneer alle schepselen de liefde van de Allerhoogste volmaakt openbaren, dan zal hij een universum-actualiteit worden voor alle schepselen. En dit is alleen een andere manier om te zeggen dat dan de universa bestendigd zullen zijn in licht en leven.
117:6.24Het bereiken van vervolmaakte zelfverwerkelijking door alle persoonlijkheden, plus het bereiken van vervolmaakt evenwicht in alle universa, staat gelijk aan het bereiken van de Allerhoogste en getuigt van de bevrijding van alle eindige werkelijkheid uit de beperkingen van onvolledig bestaan. Deze uitputting van alle eindige potentialiteiten levert het voltooide bereiken van de Allerhoogste op, hetgeen anders kan worden gedefinieerd als de voltooide evolutionaire actualisatie van de Allerhoogste zelf.
117:6.25Mensen vinden de Allerhoogste niet plotseling en op spectaculaire wijze, zoals een aardbeving kloven scheurt in de rotsen, maar zij vinden hem langzaam en geduldig, zoals een rivier in het verborgene de bodem onder zich uitslijpt.
117:6.26Wanneer ge de Vader vindt, zult ge de grote oorzaak van uw geestelijke opklimming in de universa vinden; wanneer ge de Allerhoogste vindt, zult ge het grote gevolg van uw loopbaan van voortgang naar het Paradijs ontdekken.
117:6.27Maar geen Godkennende sterveling kan ooit eenzaam zijn op zijn reis door de kosmos, want hij weet dat de Vader naast hem gaat, iedere schrede van de weg, terwijl de weg die hij aflegt de tegenwoordigheid zelve van de Allerhoogste is.
7. DE TOEKOMST VAN DE ALLERHOOGSTE
117:7.1De voltooide verwezenlijking van alle eindige potentialiteiten staat gelijk aan de voltooiing van de verwezenlijking van alle evolutionaire ervaring. Dit suggereert het finale tevoorschijn treden van de Allerhoogste als een almachtige Godheidstegenwoordigheid in de universa. Wij geloven dat de Allerhoogste in dit stadium van zijn ontwikkeling even duidelijk gepersonaliseerd zal zijn als de Eeuwige Zoon, even concreet tot kracht zal zijn geworden als het Paradijs-Eiland en even volledig verenigd zal zijn als de Vereend Handelende Geest, en dit alles binnen de beperkingen van de eindige mogelijkheden van het Allerhoogst bewind bij de culminatie van het huidige universum-tijdperk.
117:7.2Hoewel dit een geheel correcte voorstelling is van de toekomst van de Allerhoogste, zouden wij toch uw aandacht willen vragen voor bepaalde problemen die inherent zijn aan deze voorstelling:
117:7.31. De Ongekwalificeerde Supervisoren van de Allerhoogste kunnen eigenlijk niet tot godheid worden in enig stadium dat aan de voltooiing van zijn evolutie voorafgaat, en toch oefenen deze zelfde supervisoren op dit moment in gekwalificeerde zin de allerhoogste soevereiniteit uit met betrekking tot de universa die gevestigd zijn in licht en leven.
117:7.42. De Allerhoogste kan eigenlijk pas functioneren in de Ultieme Triniteit wanneer hij volledige actualiteit van universum-status heeft bereikt, en toch is de Ultieme Triniteit ook nu een gekwalificeerde werkelijkheid, en wij hebben u ingelicht inzake het bestaan van de Gekwalificeerde Vice-Regenten van de Ultieme.
117:7.53. De Allerhoogste is niet volledig werkelijk voor universum-schepselen, maar om vele redenen leiden wij af dat hij zeer reëel is voor de Zevenvoudige Godheid, van de Universele Vader op het Paradijs tot en met de Schepper-Zonen en Scheppende Geesten van de plaatselijke universa.
117:7.6Het kan zijn dat er bij de bovenste grenzen van het eindige, waar de tijd zich aaneenvoegt aan de getranscendeerde tijd, een soort vervaging en vermenging van volgorde plaatsvindt. Misschien is de Allerhoogste in staat zijn universum-tegenwoordigheid te projecteren op deze boventijdse niveaus en dan in beperkte mate de toekomstige evolutie te anticiperen, door deze toekomstvoorspelling terug te reflecteren naar de geschapen niveaus als de Immanentie van het Geprojecteerde Onvolledige. Dergelijke verschijnselen kunnen overal worden waargenomen waar het eindige contact maakt met het boveneindige, zoals in de ervaring van mensen bij wie Gedachtenrichters inwonen, Richters die waarachtige voorspellingen zijn van ’s mensen toekomstige universum-verworvenheden die in alle eeuwigheid zullen bestaan.
117:7.7Wanneer sterfelijke opklimmenden worden toegelaten tot het korps der volkomenen van het Paradijs, leggen zij een eed af ten overstaan van de Paradijs-Triniteit, en door het afleggen van deze eed van trouw verbinden zij zich tot eeuwige loyaliteit aan God de Allerhoogste, die de Triniteit is , zoals deze wordt begrepen door alle eindige schepsel-persoonlijkheden. Hierna zijn de compagnieën der volkomenen bij hun functioneren in alle evoluerende universa uitsluitend onderworpen aan de mandaten die van het Paradijs afkomstig zijn, tot de veelbewogen tijden van de bestendiging van plaatselijke universa in licht en leven. Wanneer de nieuwe regeringsorganisaties van deze vervolmaakte scheppingen de wordende soevereiniteit van de Allerhoogste beginnen te weerspiegelen, nemen wij waar dat de compagnieën van volkomenen die daarbuiten dienen, dan het bevoegd gezag van deze nieuwe regeringen erkennen. Het schijnt dat God de Allerhoogste bezig is te evolueren als de vereniger van de evolutionaire Korpsen der Volkomenheid, maar het is zeer waarschijnlijk dat de eeuwige bestemming van deze zeven korpsen onder leiding zal staan van de Allerhoogste als lid van de Ultieme Triniteit.
117:7.8De Allerhoogste omvat drie boveneindige mogelijkheden tot manifestatie in het universum:
1. absoniete samenwerking binnen de eerste experiëntiële Triniteit;
2. co-absolute betrekkingen binnen de tweede experiëntiële Triniteit;
3. co-oneindige deelname in de Triniteit der Triniteiten, maar wij hebben geen voorstelling van hetgeen dit werkelijk betekent.
117:7.9Dit is een van de algemeen aanvaarde hypothesen aangaande de toekomst van de Allerhoogste, maar er worden ook vele bespiegelingen gewijd aan zijn betrekkingen tot het huidige groot universum wanneer dit de status van licht en leven zal hebben bereikt.
117:7.10Het huidige doel van de superuniversa is om, zoals zij zijn en binnen hun potentialiteiten, volmaakt te worden evenals Havona dat is. Deze volmaaktheid heeft betrekking op fysische en geestelijke verworvenheden, en op administratieve, goevernementele en broederlijke ontwikkeling. Wij geloven dat in de toekomende tijden de mogelijkheden tot disharmonie, onevenwichtigheid en onaangepastheid in de superuniversa tenslotte zullen zijn uitgeput. De energiecircuits zullen dan in volmaakt evenwicht zijn en volledig zijn onderworpen aan bewustzijn, terwijl geest, in de tegenwoordigheid van persoonlijkheid, de dominantie over bewustzijn zal hebben bereikt.
117:7.11Wij veronderstellen dat in deze nog ver in de toekomst liggende tijd de geest-persoon van de Allerhoogste en de bereikte kracht van de Almachtige de coördinatie van hun beider ontwikkeling tot stand zullen hebben gebracht, en dat zij beiden, verenigd in en door het Allerhoogst Bewustzijn, tot feitelijk bestaan zullen komen als de Allerhoogste, een voltooide actualiteit in de universa – een actualiteit die voor alle geschapen intelligente wezens waarneembaar zal zijn, op wie gereageerd zal worden door alle geschapen energieën, die gecoördineerd zal zijn in alle geestelijke entiteiten, en die ervaren zal worden door alle persoonlijkheden in het universum.
117:7.12Deze voorstelling impliceert de actuele soevereiniteit van de Allerhoogste in het groot universum. Het is zeer waarschijnlijk dat de huidige Triniteitsbestuurders zijn vice-regenten zullen blijven, maar wij geloven dat de huidige afbakeningen tussen de zeven superuniversa geleidelijk zullen verdwijnen, en dat het gehele groot universum als een vervolmaakt geheel zal functioneren.
117:7.13Het is mogelijk dat de Allerhoogste dan persoonlijk zal resideren op Uversa, de hoofdwereld van Orvonton, van waaruit hij het bestuur van de scheppingen in de tijd zal leiden, maar dit is werkelijk alleen maar een gissing. Zeker is evenwel dat het mogelijk zal zijn duidelijk in contact te treden met de persoonlijkheid van de Allerhoogste op een specifieke plaats, ofschoon zijn alomaanwezige Godheidstegenwoordigheid waarschijnlijk het universum van universa zal blijven doordringen. Wat in dat tijdperk de betrekking van de burgers van de superuniversa tot de Allerhoogste zal zijn, weten wij niet, maar zij zou enigszins kunnen lijken op de huidige betrekking tussen de inwoners van Havona en de Paradijs-Triniteit.
117:7.14Het vervolmaakte groot universum van die toekomstige tijden zal enorm verschillen van wat het nu is. De spannende avonturen bij het organiseren van de galactische stelsels in de ruimte, het planten van leven op de onzekere werelden in de tijd, en het evolueren van harmonie uit chaos, schoonheid uit potentialiteiten, waarheid uit betekenissen en goedheid uit waarden, dit alles zal voorbij zijn. De tijd-universa zullen de vervulling van hun eindige bestemming hebben bereikt! En misschien zal er ruimte zijn voor rust, ontspanning na de eeuwenlange worsteling om evolutionaire volmaaktheid. Maar niet lang! Vast en zeker, en onverbiddelijk, zal het enigma van de wordende Godheid van God de Ultieme deze vervolmaakte burgers van de bestendigde universa uitdagen, net zoals hun worstelende evolutionaire voorouders eens werden uitgedaagd door de zoektocht naar God de Allerhoogste. Het gordijn voor de kosmische bestemming zal opengaan om de transcendente grootsheid te onthullen van de aanlokkelijke absoniete zoektocht naar de Universele Vader op de nieuwe, hogere niveaus die worden geopenbaard in de ultieme ervaring van schepselen.
117:7.15[Opgesteld onder verantwoordelijkheid van een Machtige Boodschapper die tijdelijk op Urantia verblijft.]
Text from HET URANTIA BOEK © 1997 Urantia Foundation used by permission.
The Multilingual Urantia Book © 2007 Urantia Book Fellowship.